Engels

Nederlands

Present

  • I cut
  • you cut
  • he/she/it cuts
  • we cut
  • you cut
  • they cut

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schakel uit
  • jij schakelt uit
  • hij/zij/het schakelt uit
  • wij schakelen uit
  • jullie schakelen uit
  • zij schakelen uit

Simple past

  • I cut
  • you cut
  • he/she/it cut
  • we cut
  • you cut
  • they cut

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schakelde uit
  • jij schakelde uit
  • hij/zij/het schakelde uit
  • wij schakelden uit
  • jullie schakelden uit
  • zij schakelden uit

Present perfect

  • I have cut
  • you have cut
  • he/she/it has cut
  • we have cut
  • you have cut
  • they have cut

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgeschakeld
  • jij hebt uitgeschakeld
  • hij/zij/het heeft uitgeschakeld
  • wij hebben uitgeschakeld
  • jullie hebben uitgeschakeld
  • zij hebben uitgeschakeld

Past perfect

  • I had cut
  • you had cut
  • he/she/it had cut
  • we had cut
  • you had cut
  • they had cut

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgeschakeld
  • jij had uitgeschakeld
  • hij/zij/het had uitgeschakeld
  • wij hadden uitgeschakeld
  • jullie hadden uitgeschakeld
  • zij hadden uitgeschakeld

Future

  • I will cut
  • you will cut
  • he/she/it will cut
  • we will cut
  • you will cut
  • they will cut

Toekomende tijd I

  • ik zal uitschakelen
  • jij zult uitschakelen
  • hij/zij/het zal uitschakelen
  • wij zullen uitschakelen
  • jullie zullen uitschakelen
  • zij zullen uitschakelen

Future perfect

  • I will have cut
  • you will have cut
  • he/she/it will have cut
  • we will have cut
  • you will have cut
  • they will have cut

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeschakeld hebben
  • jij zult uitgeschakeld hebben
  • hij/zij/het zal uitgeschakeld hebben
  • wij zullen uitgeschakeld hebben
  • jullie zullen uitgeschakeld hebben
  • zij zullen uitgeschakeld hebben

Conditional present

  • I would cut
  • you would cut
  • he/she/it would cut
  • we would cut
  • you would cut
  • they would cut

Conditionalis I

  • ik zou uitschakelen
  • jij zou uitschakelen
  • hij/zij/het zou uitschakelen
  • wij zouden uitschakelen
  • jullie zouden uitschakelen
  • zij zouden uitschakelen

Conditional perfect

  • I would have cut
  • you would have cut
  • he/she/it would have cut
  • we would have cut
  • you would have cut
  • they would have cut

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgeschakeld
  • jij zou hebben uitgeschakeld
  • hij/zij/het zou hebben uitgeschakeld
  • wij zouden hebben uitgeschakeld
  • jullie zouden hebben uitgeschakeld
  • zij zouden hebben uitgeschakeld

Imperative

  • you cut
  • you cut

Imperatief

  • jij schakel uit
  • jullie schakelt uit

Verwijzingen

Bekijk 27 definitie(s) van cut