Vervoeging van dalen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik daal
  • jij daalt
  • hij/zij/het daalt
  • wij dalen
  • jullie dalen
  • zij dalen

Present

  • I alight
  • you alight
  • he/she/it alights
  • we alight
  • you alight
  • they alight

Onvoltooid verleden tijd

  • ik daalde
  • jij daalde
  • hij/zij/het daalde
  • wij daalden
  • jullie daalden
  • zij daalden

Simple past

  • I alighted; alit
  • you alighted; alit
  • he/she/it alighted; alit
  • we alighted; alit
  • you alighted; alit
  • they alighted; alit

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben gedaald
  • jij bent gedaald
  • hij/zij/het is gedaald
  • wij zijn gedaald
  • jullie zijn gedaald
  • zij zijn gedaald

Present perfect

  • I have alighted
  • you have alighted
  • he/she/it has alighted
  • we have alighted
  • you have alighted
  • they have alighted

Voltooid verleden tijd

  • ik was gedaald
  • jij was gedaald
  • hij/zij/het was gedaald
  • wij waren gedaald
  • jullie waren gedaald
  • zij waren gedaald

Past perfect

  • I had alighted
  • you had alighted
  • he/she/it had alighted
  • we had alighted
  • you had alighted
  • they had alighted

Toekomende tijd I

  • ik zal dalen
  • jij zult dalen
  • hij/zij/het zal dalen
  • wij zullen dalen
  • jullie zullen dalen
  • zij zullen dalen

Future

  • I will alight
  • you will alight
  • he/she/it will alight
  • we will alight
  • you will alight
  • they will alight

Toekomende tijd II

  • ik zal gedaald zijn
  • jij zult gedaald zijn
  • hij/zij/het zal gedaald zijn
  • wij zullen gedaald zijn
  • jullie zullen gedaald zijn
  • zij zullen gedaald zijn

Future perfect

  • I will have alighted
  • you will have alighted
  • he/she/it will have alighted
  • we will have alighted
  • you will have alighted
  • they will have alighted

Conditionalis I

  • ik zou dalen
  • jij zou dalen
  • hij/zij/het zou dalen
  • wij zouden dalen
  • jullie zouden dalen
  • zij zouden dalen

Conditional present

  • I would alight
  • you would alight
  • he/she/it would alight
  • we would alight
  • you would alight
  • they would alight

Conditionalis II

  • ik zou zijn gedaald
  • jij zou zijn gedaald
  • hij/zij/het zou zijn gedaald
  • wij zouden zijn gedaald
  • jullie zouden zijn gedaald
  • zij zouden zijn gedaald

Conditional perfect

  • I would have alighted
  • you would have alighted
  • he/she/it would have alighted
  • we would have alighted
  • you would have alighted
  • they would have alighted

Imperatief

  • jij daal
  • jullie daalt

Imperative

  • you alight
  • you alight

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van dalen