Vervoeging van declareren

Onbepaalde wijs (infinitief): declareren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik declareer
  • jij declareert
  • hij/zij/het declareert
  • wij declareren
  • jullie declareren
  • zij declareren

Präsens Indikativ

  • ich verzolle
  • du verzollst
  • er/sie/es verzollt
  • wir verzollen
  • ihr verzollt
  • sie verzollen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik declareerde
  • jij declareerde
  • hij/zij/het declareerde
  • wij declareerden
  • jullie declareerden
  • zij declareerden

Präteritum Indikativ

  • ich verzollte
  • du verzolltest
  • er/sie/es verzollte
  • wir verzollten
  • ihr verzolltet
  • sie verzollten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeclareerd
  • jij hebt gedeclareerd
  • hij/zij/het heeft gedeclareerd
  • wij hebben gedeclareerd
  • jullie hebben gedeclareerd
  • zij hebben gedeclareerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe verzollt
  • du hast verzollt
  • er/sie/es hat verzollt
  • wir haben verzollt
  • ihr habt verzollt
  • sie haben verzollt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeclareerd
  • jij had gedeclareerd
  • hij/zij/het had gedeclareerd
  • wij hadden gedeclareerd
  • jullie hadden gedeclareerd
  • zij hadden gedeclareerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte verzollt
  • du hattest verzollt
  • er/sie/es hatte verzollt
  • wir hatten verzollt
  • ihr hattet verzollt
  • sie hatten verzollt

Toekomende tijd I

  • ik zal declareren
  • jij zult declareren
  • hij/zij/het zal declareren
  • wij zullen declareren
  • jullie zullen declareren
  • zij zullen declareren

Futur I Indikativ

  • ich werde verzollen
  • du wirst verzollen
  • er/sie/es wird verzollen
  • wir werden verzollen
  • ihr werdet verzollen
  • sie werden verzollen

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeclareerd hebben
  • jij zult gedeclareerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeclareerd hebben
  • wij zullen gedeclareerd hebben
  • jullie zullen gedeclareerd hebben
  • zij zullen gedeclareerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verzollt haben
  • du wirst verzollt haben
  • er/sie/es wird verzollt haben
  • wir werden verzollt haben
  • ihr werdet verzollt haben
  • sie werden verzollt haben

Conditionalis I

  • ik zou declareren
  • jij zou declareren
  • hij/zij/het zou declareren
  • wij zouden declareren
  • jullie zouden declareren
  • zij zouden declareren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde verzollen
  • du würdest verzollen
  • er/sie/es würde verzollen
  • wir würden verzollen
  • ihr würdet verzollen
  • sie würden verzollen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeclareerd
  • jij zou hebben gedeclareerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeclareerd
  • wij zouden hebben gedeclareerd
  • jullie zouden hebben gedeclareerd
  • zij zouden hebben gedeclareerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verzollt haben
  • du würdest verzollt haben
  • er/sie/es würde verzollt haben
  • wir würden verzollt haben
  • ihr würdet verzollt haben
  • sie würden verzollt haben

Imperatief

  • jij declareer
  • jullie declareert

Imperativ

  • du verzoll(e)
  • ihr verzollt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van declareren