Vervoeging van declareren

Onbepaalde wijs (infinitief): declareren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik declareer
  • jij declareert
  • hij/zij/het declareert
  • wij declareren
  • jullie declareren
  • zij declareren

Present

  • I adjudge
  • you adjudge
  • he/she/it adjudges
  • we adjudge
  • you adjudge
  • they adjudge

Onvoltooid verleden tijd

  • ik declareerde
  • jij declareerde
  • hij/zij/het declareerde
  • wij declareerden
  • jullie declareerden
  • zij declareerden

Simple past

  • I adjudged
  • you adjudged
  • he/she/it adjudged
  • we adjudged
  • you adjudged
  • they adjudged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeclareerd
  • jij hebt gedeclareerd
  • hij/zij/het heeft gedeclareerd
  • wij hebben gedeclareerd
  • jullie hebben gedeclareerd
  • zij hebben gedeclareerd

Present perfect

  • I have adjudged
  • you have adjudged
  • he/she/it has adjudged
  • we have adjudged
  • you have adjudged
  • they have adjudged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeclareerd
  • jij had gedeclareerd
  • hij/zij/het had gedeclareerd
  • wij hadden gedeclareerd
  • jullie hadden gedeclareerd
  • zij hadden gedeclareerd

Past perfect

  • I had adjudged
  • you had adjudged
  • he/she/it had adjudged
  • we had adjudged
  • you had adjudged
  • they had adjudged

Toekomende tijd I

  • ik zal declareren
  • jij zult declareren
  • hij/zij/het zal declareren
  • wij zullen declareren
  • jullie zullen declareren
  • zij zullen declareren

Future

  • I will adjudge
  • you will adjudge
  • he/she/it will adjudge
  • we will adjudge
  • you will adjudge
  • they will adjudge

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeclareerd hebben
  • jij zult gedeclareerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeclareerd hebben
  • wij zullen gedeclareerd hebben
  • jullie zullen gedeclareerd hebben
  • zij zullen gedeclareerd hebben

Future perfect

  • I will have adjudged
  • you will have adjudged
  • he/she/it will have adjudged
  • we will have adjudged
  • you will have adjudged
  • they will have adjudged

Conditionalis I

  • ik zou declareren
  • jij zou declareren
  • hij/zij/het zou declareren
  • wij zouden declareren
  • jullie zouden declareren
  • zij zouden declareren

Conditional present

  • I would adjudge
  • you would adjudge
  • he/she/it would adjudge
  • we would adjudge
  • you would adjudge
  • they would adjudge

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeclareerd
  • jij zou hebben gedeclareerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeclareerd
  • wij zouden hebben gedeclareerd
  • jullie zouden hebben gedeclareerd
  • zij zouden hebben gedeclareerd

Conditional perfect

  • I would have adjudged
  • you would have adjudged
  • he/she/it would have adjudged
  • we would have adjudged
  • you would have adjudged
  • they would have adjudged

Imperatief

  • jij declareer
  • jullie declareert

Imperative

  • you adjudge
  • you adjudge

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van declareren