Vervoeging van definiëren

Onbepaalde wijs (infinitief): definiëren

Vertaling: fixer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik definieer
  • jij definieert
  • hij/zij/het definieert
  • wij definiëren
  • jullie definiëren
  • zij definiëren

Présent

  • je fixe
  • tu fixes
  • il/elle fixe
  • nous fixons
  • vous fixez
  • ils/elles fixent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik definieerde
  • jij definieerde
  • hij/zij/het definieerde
  • wij definieerden
  • jullie definieerden
  • zij definieerden

Indicatif imparfait

  • je fixais
  • tu fixais
  • il/elle fixait
  • nous fixions
  • vous fixiez
  • ils/elles fixaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedefinieerd
  • jij hebt gedefinieerd
  • hij/zij/het heeft gedefinieerd
  • wij hebben gedefinieerd
  • jullie hebben gedefinieerd
  • zij hebben gedefinieerd

Indicatif passé composé

  • j'ai fixé
  • tu as fixé
  • il/elle a fixé
  • nous avons fixé
  • vous avez fixé
  • ils/elles ont fixé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedefinieerd
  • jij had gedefinieerd
  • hij/zij/het had gedefinieerd
  • wij hadden gedefinieerd
  • jullie hadden gedefinieerd
  • zij hadden gedefinieerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais fixé
  • tu avais fixé
  • il/elle avait fixé
  • nous avions fixé
  • vous aviez fixé
  • ils/elles avaient fixé

Toekomende tijd I

  • ik zal definiëren
  • jij zult definiëren
  • hij/zij/het zal definiëren
  • wij zullen definiëren
  • jullie zullen definiëren
  • zij zullen definiëren

Indicatif futur

  • je fixerai
  • tu fixeras
  • il/elle fixera
  • nous fixerons
  • vous fixerez
  • ils/elles fixeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gedefinieerd hebben
  • jij zult gedefinieerd hebben
  • hij/zij/het zal gedefinieerd hebben
  • wij zullen gedefinieerd hebben
  • jullie zullen gedefinieerd hebben
  • zij zullen gedefinieerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai fixé
  • tu auras fixé
  • il/elle aura fixé
  • nous aurons fixé
  • vous aurez fixé
  • ils/elles auront fixé

Conditionalis I

  • ik zou definiëren
  • jij zou definiëren
  • hij/zij/het zou definiëren
  • wij zouden definiëren
  • jullie zouden definiëren
  • zij zouden definiëren

Conditionnel présent

  • je fixerais
  • tu fixerais
  • il/elle fixerait
  • nous fixerions
  • vous fixeriez
  • ils/elles fixeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedefinieerd
  • jij zou hebben gedefinieerd
  • hij/zij/het zou hebben gedefinieerd
  • wij zouden hebben gedefinieerd
  • jullie zouden hebben gedefinieerd
  • zij zouden hebben gedefinieerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais fixé
  • tu aurais fixé
  • il/elle aurait fixé
  • nous aurions fixé
  • vous auriez fixé
  • ils/elles auraient fixé

Imperatief

  • jij definieer
  • jullie definieert

Impératif

  • tu fixe
  • vous fixez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van definiëren