Vervoeging van dekken

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dek
  • jij dekt
  • hij/zij/het dekt
  • wij dekken
  • jullie dekken
  • zij dekken

Indicativo presente

  • yo fecundo
  • fecundas
  • él/ella fecunda
  • nosotros fecundamos
  • vosotros fecundáis
  • ellos/ellas fecundan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dekte
  • jij dekte
  • hij/zij/het dekte
  • wij dekten
  • jullie dekten
  • zij dekten

Indefinido

  • yo fecundé
  • fecundaste
  • él/ella fecundó
  • nosotros fecundamos
  • vosotros fecundasteis
  • ellos/ellas fecundaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedekt
  • jij hebt gedekt
  • hij/zij/het heeft gedekt
  • wij hebben gedekt
  • jullie hebben gedekt
  • zij hebben gedekt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he fecundado
  • has fecundado
  • él/ella ha fecundado
  • nosotros hemos fecundado
  • vosotros habéis fecundado
  • ellos/ellas han fecundado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedekt
  • jij had gedekt
  • hij/zij/het had gedekt
  • wij hadden gedekt
  • jullie hadden gedekt
  • zij hadden gedekt

Pluscuamperfecto

  • yo había fecundado
  • habías fecundado
  • él/ella había fecundado
  • nosotros habíamos fecundado
  • vosotros habíais fecundado
  • ellos/ellas habían fecundado

Toekomende tijd I

  • ik zal dekken
  • jij zult dekken
  • hij/zij/het zal dekken
  • wij zullen dekken
  • jullie zullen dekken
  • zij zullen dekken

Futuro I

  • yo fecundaré
  • fecundarás
  • él/ella fecundará
  • nosotros fecundaremos
  • vosotros fecundaréis
  • ellos/ellas fecundarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gedekt hebben
  • jij zult gedekt hebben
  • hij/zij/het zal gedekt hebben
  • wij zullen gedekt hebben
  • jullie zullen gedekt hebben
  • zij zullen gedekt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré fecundado
  • habrás fecundado
  • él/ella habrá fecundado
  • nosotros habremos fecundado
  • vosotros habréis fecundado
  • ellos/ellas habrán fecundado

Conditionalis I

  • ik zou dekken
  • jij zou dekken
  • hij/zij/het zou dekken
  • wij zouden dekken
  • jullie zouden dekken
  • zij zouden dekken

Condicional

  • yo fecundaría
  • fecundarías
  • él/ella fecundaría
  • nosotros fecundaríamos
  • vosotros fecundaríais
  • ellos/ellas fecundarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedekt
  • jij zou hebben gedekt
  • hij/zij/het zou hebben gedekt
  • wij zouden hebben gedekt
  • jullie zouden hebben gedekt
  • zij zouden hebben gedekt

Condicional perfecto

  • yo habría fecundado
  • habrías fecundado
  • él/ella habría fecundado
  • nosotros habríamos fecundado
  • vosotros habríais fecundado
  • ellos/ellas habrían fecundado

Imperatief

  • jij dek
  • jullie dekt

Imperativo presente

  • fecunda
  • vosotros fecundad

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van dekken