Vervoeging van deponeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik deponeer
  • jij deponeert
  • hij/zij/het deponeert
  • wij deponeren
  • jullie deponeren
  • zij deponeren

Present

  • I place
  • you place
  • he/she/it places
  • we place
  • you place
  • they place

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deponeerde
  • jij deponeerde
  • hij/zij/het deponeerde
  • wij deponeerden
  • jullie deponeerden
  • zij deponeerden

Simple past

  • I placed
  • you placed
  • he/she/it placed
  • we placed
  • you placed
  • they placed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeponeerd
  • jij hebt gedeponeerd
  • hij/zij/het heeft gedeponeerd
  • wij hebben gedeponeerd
  • jullie hebben gedeponeerd
  • zij hebben gedeponeerd

Present perfect

  • I have placed
  • you have placed
  • he/she/it has placed
  • we have placed
  • you have placed
  • they have placed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeponeerd
  • jij had gedeponeerd
  • hij/zij/het had gedeponeerd
  • wij hadden gedeponeerd
  • jullie hadden gedeponeerd
  • zij hadden gedeponeerd

Past perfect

  • I had placed
  • you had placed
  • he/she/it had placed
  • we had placed
  • you had placed
  • they had placed

Toekomende tijd I

  • ik zal deponeren
  • jij zult deponeren
  • hij/zij/het zal deponeren
  • wij zullen deponeren
  • jullie zullen deponeren
  • zij zullen deponeren

Future

  • I will place
  • you will place
  • he/she/it will place
  • we will place
  • you will place
  • they will place

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeponeerd hebben
  • jij zult gedeponeerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeponeerd hebben
  • wij zullen gedeponeerd hebben
  • jullie zullen gedeponeerd hebben
  • zij zullen gedeponeerd hebben

Future perfect

  • I will have placed
  • you will have placed
  • he/she/it will have placed
  • we will have placed
  • you will have placed
  • they will have placed

Conditionalis I

  • ik zou deponeren
  • jij zou deponeren
  • hij/zij/het zou deponeren
  • wij zouden deponeren
  • jullie zouden deponeren
  • zij zouden deponeren

Conditional present

  • I would place
  • you would place
  • he/she/it would place
  • we would place
  • you would place
  • they would place

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeponeerd
  • jij zou hebben gedeponeerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeponeerd
  • wij zouden hebben gedeponeerd
  • jullie zouden hebben gedeponeerd
  • zij zouden hebben gedeponeerd

Conditional perfect

  • I would have placed
  • you would have placed
  • he/she/it would have placed
  • we would have placed
  • you would have placed
  • they would have placed

Imperatief

  • jij deponeer
  • jullie deponeert

Imperative

  • you place
  • you place

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van deponeren