Vervoeging van deporteren

Onbepaalde wijs (infinitief): deporteren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik deporteer
  • jij deporteert
  • hij/zij/het deporteert
  • wij deporteren
  • jullie deporteren
  • zij deporteren

Present

  • I transport
  • you transport
  • he/she/it transports
  • we transport
  • you transport
  • they transport

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deporteerde
  • jij deporteerde
  • hij/zij/het deporteerde
  • wij deporteerden
  • jullie deporteerden
  • zij deporteerden

Simple past

  • I transported
  • you transported
  • he/she/it transported
  • we transported
  • you transported
  • they transported

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeporteerd
  • jij hebt gedeporteerd
  • hij/zij/het heeft gedeporteerd
  • wij hebben gedeporteerd
  • jullie hebben gedeporteerd
  • zij hebben gedeporteerd

Present perfect

  • I have transported
  • you have transported
  • he/she/it has transported
  • we have transported
  • you have transported
  • they have transported

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeporteerd
  • jij had gedeporteerd
  • hij/zij/het had gedeporteerd
  • wij hadden gedeporteerd
  • jullie hadden gedeporteerd
  • zij hadden gedeporteerd

Past perfect

  • I had transported
  • you had transported
  • he/she/it had transported
  • we had transported
  • you had transported
  • they had transported

Toekomende tijd I

  • ik zal deporteren
  • jij zult deporteren
  • hij/zij/het zal deporteren
  • wij zullen deporteren
  • jullie zullen deporteren
  • zij zullen deporteren

Future

  • I will transport
  • you will transport
  • he/she/it will transport
  • we will transport
  • you will transport
  • they will transport

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeporteerd hebben
  • jij zult gedeporteerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeporteerd hebben
  • wij zullen gedeporteerd hebben
  • jullie zullen gedeporteerd hebben
  • zij zullen gedeporteerd hebben

Future perfect

  • I will have transported
  • you will have transported
  • he/she/it will have transported
  • we will have transported
  • you will have transported
  • they will have transported

Conditionalis I

  • ik zou deporteren
  • jij zou deporteren
  • hij/zij/het zou deporteren
  • wij zouden deporteren
  • jullie zouden deporteren
  • zij zouden deporteren

Conditional present

  • I would transport
  • you would transport
  • he/she/it would transport
  • we would transport
  • you would transport
  • they would transport

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeporteerd
  • jij zou hebben gedeporteerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeporteerd
  • wij zouden hebben gedeporteerd
  • jullie zouden hebben gedeporteerd
  • zij zouden hebben gedeporteerd

Conditional perfect

  • I would have transported
  • you would have transported
  • he/she/it would have transported
  • we would have transported
  • you would have transported
  • they would have transported

Imperatief

  • jij deporteer
  • jullie deporteert

Imperative

  • you transport
  • you transport

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van deporteren