Vervoeging van determine
Onbepaalde wijs (infinitief): to determine
Engels
Nederlands
Present
- I determine
- you determine
- he/she/it determines
- we determine
- you determine
- they determine
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik oordeel
- jij oordeelt
- hij/zij/het oordeelt
- wij oordelen
- jullie oordelen
- zij oordelen
Simple past
- I determined
- you determined
- he/she/it determined
- we determined
- you determined
- they determined
Onvoltooid verleden tijd
- ik oordeelde
- jij oordeelde
- hij/zij/het oordeelde
- wij oordeelden
- jullie oordeelden
- zij oordeelden
Present perfect
- I have determined
- you have determined
- he/she/it has determined
- we have determined
- you have determined
- they have determined
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöordeeld
- jij hebt geöordeeld
- hij/zij/het heeft geöordeeld
- wij hebben geöordeeld
- jullie hebben geöordeeld
- zij hebben geöordeeld
Past perfect
- I had determined
- you had determined
- he/she/it had determined
- we had determined
- you had determined
- they had determined
Voltooid verleden tijd
- ik had geöordeeld
- jij had geöordeeld
- hij/zij/het had geöordeeld
- wij hadden geöordeeld
- jullie hadden geöordeeld
- zij hadden geöordeeld
Future
- I will determine
- you will determine
- he/she/it will determine
- we will determine
- you will determine
- they will determine
Toekomende tijd I
- ik zal oordelen
- jij zult oordelen
- hij/zij/het zal oordelen
- wij zullen oordelen
- jullie zullen oordelen
- zij zullen oordelen
Future perfect
- I will have determined
- you will have determined
- he/she/it will have determined
- we will have determined
- you will have determined
- they will have determined
Toekomende tijd II
- ik zal geöordeeld hebben
- jij zult geöordeeld hebben
- hij/zij/het zal geöordeeld hebben
- wij zullen geöordeeld hebben
- jullie zullen geöordeeld hebben
- zij zullen geöordeeld hebben
Conditional present
- I would determine
- you would determine
- he/she/it would determine
- we would determine
- you would determine
- they would determine
Conditionalis I
- ik zou oordelen
- jij zou oordelen
- hij/zij/het zou oordelen
- wij zouden oordelen
- jullie zouden oordelen
- zij zouden oordelen
Conditional perfect
- I would have determined
- you would have determined
- he/she/it would have determined
- we would have determined
- you would have determined
- they would have determined
Conditionalis II
- ik zou hebben geöordeeld
- jij zou hebben geöordeeld
- hij/zij/het zou hebben geöordeeld
- wij zouden hebben geöordeeld
- jullie zouden hebben geöordeeld
- zij zouden hebben geöordeeld
Imperative
- you determine
- you determine
Imperatief
- jij oordeel
- jullie oordeelt