Vervoeging van determineren
Onbepaalde wijs (infinitief): determineren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik determineer
- jij determineert
- hij/zij/het determineert
- wij determineren
- jullie determineren
- zij determineren
Präsens Indikativ
- ich ermitt(e)le
- du ermittelst
- er/sie/es ermittelt
- wir ermitteln
- ihr ermittelt
- sie ermitteln
Onvoltooid verleden tijd
- ik determineerde
- jij determineerde
- hij/zij/het determineerde
- wij determineerden
- jullie determineerden
- zij determineerden
Präteritum Indikativ
- ich ermittelte
- du ermitteltest
- er/sie/es ermittelte
- wir ermittelten
- ihr ermitteltet
- sie ermittelten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedetermineerd
- jij hebt gedetermineerd
- hij/zij/het heeft gedetermineerd
- wij hebben gedetermineerd
- jullie hebben gedetermineerd
- zij hebben gedetermineerd
Perfekt Indikativ
- ich habe ermittelt
- du hast ermittelt
- er/sie/es hat ermittelt
- wir haben ermittelt
- ihr habt ermittelt
- sie haben ermittelt
Voltooid verleden tijd
- ik had gedetermineerd
- jij had gedetermineerd
- hij/zij/het had gedetermineerd
- wij hadden gedetermineerd
- jullie hadden gedetermineerd
- zij hadden gedetermineerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ermittelt
- du hattest ermittelt
- er/sie/es hatte ermittelt
- wir hatten ermittelt
- ihr hattet ermittelt
- sie hatten ermittelt
Toekomende tijd I
- ik zal determineren
- jij zult determineren
- hij/zij/het zal determineren
- wij zullen determineren
- jullie zullen determineren
- zij zullen determineren
Futur I Indikativ
- ich werde ermitteln
- du wirst ermitteln
- er/sie/es wird ermitteln
- wir werden ermitteln
- ihr werdet ermitteln
- sie werden ermitteln
Toekomende tijd II
- ik zal gedetermineerd hebben
- jij zult gedetermineerd hebben
- hij/zij/het zal gedetermineerd hebben
- wij zullen gedetermineerd hebben
- jullie zullen gedetermineerd hebben
- zij zullen gedetermineerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ermittelt haben
- du wirst ermittelt haben
- er/sie/es wird ermittelt haben
- wir werden ermittelt haben
- ihr werdet ermittelt haben
- sie werden ermittelt haben
Conditionalis I
- ik zou determineren
- jij zou determineren
- hij/zij/het zou determineren
- wij zouden determineren
- jullie zouden determineren
- zij zouden determineren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ermitteln
- du würdest ermitteln
- er/sie/es würde ermitteln
- wir würden ermitteln
- ihr würdet ermitteln
- sie würden ermitteln
Conditionalis II
- ik zou hebben gedetermineerd
- jij zou hebben gedetermineerd
- hij/zij/het zou hebben gedetermineerd
- wij zouden hebben gedetermineerd
- jullie zouden hebben gedetermineerd
- zij zouden hebben gedetermineerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ermittelt haben
- du würdest ermittelt haben
- er/sie/es würde ermittelt haben
- wir würden ermittelt haben
- ihr würdet ermittelt haben
- sie würden ermittelt haben
Imperatief
- jij determineer
- jullie determineert
Imperativ
- du ermitt(e)le
- ihr ermittelt