Vervoeging van dilateren
Onbepaalde wijs (infinitief): dilateren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dilateer
- jij dilateert
- hij/zij/het dilateert
- wij dilateren
- jullie dilateren
- zij dilateren
Present
- I temper
- you temper
- he/she/it tempers
- we temper
- you temper
- they temper
Onvoltooid verleden tijd
- ik dilateerde
- jij dilateerde
- hij/zij/het dilateerde
- wij dilateerden
- jullie dilateerden
- zij dilateerden
Simple past
- I tempered
- you tempered
- he/she/it tempered
- we tempered
- you tempered
- they tempered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedilateerd
- jij hebt gedilateerd
- hij/zij/het heeft gedilateerd
- wij hebben gedilateerd
- jullie hebben gedilateerd
- zij hebben gedilateerd
Present perfect
- I have tempered
- you have tempered
- he/she/it has tempered
- we have tempered
- you have tempered
- they have tempered
Voltooid verleden tijd
- ik had gedilateerd
- jij had gedilateerd
- hij/zij/het had gedilateerd
- wij hadden gedilateerd
- jullie hadden gedilateerd
- zij hadden gedilateerd
Past perfect
- I had tempered
- you had tempered
- he/she/it had tempered
- we had tempered
- you had tempered
- they had tempered
Toekomende tijd I
- ik zal dilateren
- jij zult dilateren
- hij/zij/het zal dilateren
- wij zullen dilateren
- jullie zullen dilateren
- zij zullen dilateren
Future
- I will temper
- you will temper
- he/she/it will temper
- we will temper
- you will temper
- they will temper
Toekomende tijd II
- ik zal gedilateerd hebben
- jij zult gedilateerd hebben
- hij/zij/het zal gedilateerd hebben
- wij zullen gedilateerd hebben
- jullie zullen gedilateerd hebben
- zij zullen gedilateerd hebben
Future perfect
- I will have tempered
- you will have tempered
- he/she/it will have tempered
- we will have tempered
- you will have tempered
- they will have tempered
Conditionalis I
- ik zou dilateren
- jij zou dilateren
- hij/zij/het zou dilateren
- wij zouden dilateren
- jullie zouden dilateren
- zij zouden dilateren
Conditional present
- I would temper
- you would temper
- he/she/it would temper
- we would temper
- you would temper
- they would temper
Conditionalis II
- ik zou hebben gedilateerd
- jij zou hebben gedilateerd
- hij/zij/het zou hebben gedilateerd
- wij zouden hebben gedilateerd
- jullie zouden hebben gedilateerd
- zij zouden hebben gedilateerd
Conditional perfect
- I would have tempered
- you would have tempered
- he/she/it would have tempered
- we would have tempered
- you would have tempered
- they would have tempered
Imperatief
- jij dilateer
- jullie dilateert
Imperative
- you temper
- you temper