Engels

Nederlands

Present

  • I dismantle
  • you dismantle
  • he/she/it dismantles
  • we dismantle
  • you dismantle
  • they dismantle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontmantel
  • jij ontmantelt
  • hij/zij/het ontmantelt
  • wij ontmantelen
  • jullie ontmantelen
  • zij ontmantelen

Simple past

  • I dismantled
  • you dismantled
  • he/she/it dismantled
  • we dismantled
  • you dismantled
  • they dismantled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontmantelde
  • jij ontmantelde
  • hij/zij/het ontmantelde
  • wij ontmantelden
  • jullie ontmantelden
  • zij ontmantelden

Present perfect

  • I have dismantled
  • you have dismantled
  • he/she/it has dismantled
  • we have dismantled
  • you have dismantled
  • they have dismantled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontmanteld
  • jij hebt ontmanteld
  • hij/zij/het heeft ontmanteld
  • wij hebben ontmanteld
  • jullie hebben ontmanteld
  • zij hebben ontmanteld

Past perfect

  • I had dismantled
  • you had dismantled
  • he/she/it had dismantled
  • we had dismantled
  • you had dismantled
  • they had dismantled

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontmanteld
  • jij had ontmanteld
  • hij/zij/het had ontmanteld
  • wij hadden ontmanteld
  • jullie hadden ontmanteld
  • zij hadden ontmanteld

Future

  • I will dismantle
  • you will dismantle
  • he/she/it will dismantle
  • we will dismantle
  • you will dismantle
  • they will dismantle

Toekomende tijd I

  • ik zal ontmantelen
  • jij zult ontmantelen
  • hij/zij/het zal ontmantelen
  • wij zullen ontmantelen
  • jullie zullen ontmantelen
  • zij zullen ontmantelen

Future perfect

  • I will have dismantled
  • you will have dismantled
  • he/she/it will have dismantled
  • we will have dismantled
  • you will have dismantled
  • they will have dismantled

Toekomende tijd II

  • ik zal ontmanteld hebben
  • jij zult ontmanteld hebben
  • hij/zij/het zal ontmanteld hebben
  • wij zullen ontmanteld hebben
  • jullie zullen ontmanteld hebben
  • zij zullen ontmanteld hebben

Conditional present

  • I would dismantle
  • you would dismantle
  • he/she/it would dismantle
  • we would dismantle
  • you would dismantle
  • they would dismantle

Conditionalis I

  • ik zou ontmantelen
  • jij zou ontmantelen
  • hij/zij/het zou ontmantelen
  • wij zouden ontmantelen
  • jullie zouden ontmantelen
  • zij zouden ontmantelen

Conditional perfect

  • I would have dismantled
  • you would have dismantled
  • he/she/it would have dismantled
  • we would have dismantled
  • you would have dismantled
  • they would have dismantled

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontmanteld
  • jij zou hebben ontmanteld
  • hij/zij/het zou hebben ontmanteld
  • wij zouden hebben ontmanteld
  • jullie zouden hebben ontmanteld
  • zij zouden hebben ontmanteld

Imperative

  • you dismantle
  • you dismantle

Imperatief

  • jij ontmantel
  • jullie ontmantelt

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van dismantle