Vervoeging van displace

Engels

Nederlands

Present

  • I displace
  • you displace
  • he/she/it displaces
  • we displace
  • you displace
  • they displace

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontsla
  • jij ontslaat
  • hij/zij/het ontslaat
  • wij ontslaan
  • jullie ontslaan
  • zij ontslaan

Simple past

  • I displaced
  • you displaced
  • he/she/it displaced
  • we displaced
  • you displaced
  • they displaced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontsloeg
  • jij ontsloeg
  • hij/zij/het ontsloeg
  • wij ontsloegen
  • jullie ontsloegen
  • zij ontsloegen

Present perfect

  • I have displaced
  • you have displaced
  • he/she/it has displaced
  • we have displaced
  • you have displaced
  • they have displaced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontslagen
  • jij hebt ontslagen
  • hij/zij/het heeft ontslagen
  • wij hebben ontslagen
  • jullie hebben ontslagen
  • zij hebben ontslagen

Past perfect

  • I had displaced
  • you had displaced
  • he/she/it had displaced
  • we had displaced
  • you had displaced
  • they had displaced

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontslagen
  • jij had ontslagen
  • hij/zij/het had ontslagen
  • wij hadden ontslagen
  • jullie hadden ontslagen
  • zij hadden ontslagen

Future

  • I will displace
  • you will displace
  • he/she/it will displace
  • we will displace
  • you will displace
  • they will displace

Toekomende tijd I

  • ik zal ontslaan
  • jij zult ontslaan
  • hij/zij/het zal ontslaan
  • wij zullen ontslaan
  • jullie zullen ontslaan
  • zij zullen ontslaan

Future perfect

  • I will have displaced
  • you will have displaced
  • he/she/it will have displaced
  • we will have displaced
  • you will have displaced
  • they will have displaced

Toekomende tijd II

  • ik zal ontslagen hebben
  • jij zult ontslagen hebben
  • hij/zij/het zal ontslagen hebben
  • wij zullen ontslagen hebben
  • jullie zullen ontslagen hebben
  • zij zullen ontslagen hebben

Conditional present

  • I would displace
  • you would displace
  • he/she/it would displace
  • we would displace
  • you would displace
  • they would displace

Conditionalis I

  • ik zou ontslaan
  • jij zou ontslaan
  • hij/zij/het zou ontslaan
  • wij zouden ontslaan
  • jullie zouden ontslaan
  • zij zouden ontslaan

Conditional perfect

  • I would have displaced
  • you would have displaced
  • he/she/it would have displaced
  • we would have displaced
  • you would have displaced
  • they would have displaced

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontslagen
  • jij zou hebben ontslagen
  • hij/zij/het zou hebben ontslagen
  • wij zouden hebben ontslagen
  • jullie zouden hebben ontslagen
  • zij zouden hebben ontslagen

Imperative

  • you displace
  • you displace

Imperatief

  • jij ontsla
  • jullie ontslaat

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van displace