Vervoeging van diversifiëren

Onbepaalde wijs (infinitief): diversifiëren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik diversifieer
  • jij diversifieert
  • hij/zij/het diversifieert
  • wij diversifiëren
  • jullie diversifiëren
  • zij diversifiëren

Present

  • I broaden
  • you broaden
  • he/she/it broadens
  • we broaden
  • you broaden
  • they broaden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik diversifieerde
  • jij diversifieerde
  • hij/zij/het diversifieerde
  • wij diversifieerden
  • jullie diversifieerden
  • zij diversifieerden

Simple past

  • I broadened
  • you broadened
  • he/she/it broadened
  • we broadened
  • you broadened
  • they broadened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gediversifieerd
  • jij hebt gediversifieerd
  • hij/zij/het heeft gediversifieerd
  • wij hebben gediversifieerd
  • jullie hebben gediversifieerd
  • zij hebben gediversifieerd

Present perfect

  • I have broadened
  • you have broadened
  • he/she/it has broadened
  • we have broadened
  • you have broadened
  • they have broadened

Voltooid verleden tijd

  • ik had gediversifieerd
  • jij had gediversifieerd
  • hij/zij/het had gediversifieerd
  • wij hadden gediversifieerd
  • jullie hadden gediversifieerd
  • zij hadden gediversifieerd

Past perfect

  • I had broadened
  • you had broadened
  • he/she/it had broadened
  • we had broadened
  • you had broadened
  • they had broadened

Toekomende tijd I

  • ik zal diversifiëren
  • jij zult diversifiëren
  • hij/zij/het zal diversifiëren
  • wij zullen diversifiëren
  • jullie zullen diversifiëren
  • zij zullen diversifiëren

Future

  • I will broaden
  • you will broaden
  • he/she/it will broaden
  • we will broaden
  • you will broaden
  • they will broaden

Toekomende tijd II

  • ik zal gediversifieerd hebben
  • jij zult gediversifieerd hebben
  • hij/zij/het zal gediversifieerd hebben
  • wij zullen gediversifieerd hebben
  • jullie zullen gediversifieerd hebben
  • zij zullen gediversifieerd hebben

Future perfect

  • I will have broadened
  • you will have broadened
  • he/she/it will have broadened
  • we will have broadened
  • you will have broadened
  • they will have broadened

Conditionalis I

  • ik zou diversifiëren
  • jij zou diversifiëren
  • hij/zij/het zou diversifiëren
  • wij zouden diversifiëren
  • jullie zouden diversifiëren
  • zij zouden diversifiëren

Conditional present

  • I would broaden
  • you would broaden
  • he/she/it would broaden
  • we would broaden
  • you would broaden
  • they would broaden

Conditionalis II

  • ik zou hebben gediversifieerd
  • jij zou hebben gediversifieerd
  • hij/zij/het zou hebben gediversifieerd
  • wij zouden hebben gediversifieerd
  • jullie zouden hebben gediversifieerd
  • zij zouden hebben gediversifieerd

Conditional perfect

  • I would have broadened
  • you would have broadened
  • he/she/it would have broadened
  • we would have broadened
  • you would have broadened
  • they would have broadened

Imperatief

  • jij diversifieer
  • jullie diversifieert

Imperative

  • you broaden
  • you broaden