Vervoeging van dock

Engels

Nederlands

Present

  • I dock
  • you dock
  • he/she/it docks
  • we dock
  • you dock
  • they dock

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dok
  • jij dokt
  • hij/zij/het dokt
  • wij dokken
  • jullie dokken
  • zij dokken

Simple past

  • I docked
  • you docked
  • he/she/it docked
  • we docked
  • you docked
  • they docked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dokte
  • jij dokte
  • hij/zij/het dokte
  • wij dokten
  • jullie dokten
  • zij dokten

Present perfect

  • I have docked
  • you have docked
  • he/she/it has docked
  • we have docked
  • you have docked
  • they have docked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedokt
  • jij hebt gedokt
  • hij/zij/het heeft gedokt
  • wij hebben gedokt
  • jullie hebben gedokt
  • zij hebben gedokt

Past perfect

  • I had docked
  • you had docked
  • he/she/it had docked
  • we had docked
  • you had docked
  • they had docked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedokt
  • jij had gedokt
  • hij/zij/het had gedokt
  • wij hadden gedokt
  • jullie hadden gedokt
  • zij hadden gedokt

Future

  • I will dock
  • you will dock
  • he/she/it will dock
  • we will dock
  • you will dock
  • they will dock

Toekomende tijd I

  • ik zal dokken
  • jij zult dokken
  • hij/zij/het zal dokken
  • wij zullen dokken
  • jullie zullen dokken
  • zij zullen dokken

Future perfect

  • I will have docked
  • you will have docked
  • he/she/it will have docked
  • we will have docked
  • you will have docked
  • they will have docked

Toekomende tijd II

  • ik zal gedokt hebben
  • jij zult gedokt hebben
  • hij/zij/het zal gedokt hebben
  • wij zullen gedokt hebben
  • jullie zullen gedokt hebben
  • zij zullen gedokt hebben

Conditional present

  • I would dock
  • you would dock
  • he/she/it would dock
  • we would dock
  • you would dock
  • they would dock

Conditionalis I

  • ik zou dokken
  • jij zou dokken
  • hij/zij/het zou dokken
  • wij zouden dokken
  • jullie zouden dokken
  • zij zouden dokken

Conditional perfect

  • I would have docked
  • you would have docked
  • he/she/it would have docked
  • we would have docked
  • you would have docked
  • they would have docked

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedokt
  • jij zou hebben gedokt
  • hij/zij/het zou hebben gedokt
  • wij zouden hebben gedokt
  • jullie zouden hebben gedokt
  • zij zouden hebben gedokt

Imperative

  • you dock
  • you dock

Imperatief

  • jij dok
  • jullie dokt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van dock