Vervoeging van doodverklaren

Onbepaalde wijs (infinitief): doodverklaren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verklaar dood
  • jij verklaart dood
  • hij/zij/het verklaart dood
  • wij verklaren dood
  • jullie verklaren dood
  • zij verklaren dood

Present

  • I banish
  • you banish
  • he/she/it banishes
  • we banish
  • you banish
  • they banish

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verklaarde dood
  • jij verklaarde dood
  • hij/zij/het verklaarde dood
  • wij verklaarden dood
  • jullie verklaarden dood
  • zij verklaarden dood

Simple past

  • I banished
  • you banished
  • he/she/it banished
  • we banished
  • you banished
  • they banished

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doodverklaard
  • jij hebt doodverklaard
  • hij/zij/het heeft doodverklaard
  • wij hebben doodverklaard
  • jullie hebben doodverklaard
  • zij hebben doodverklaard

Present perfect

  • I have banished
  • you have banished
  • he/she/it has banished
  • we have banished
  • you have banished
  • they have banished

Voltooid verleden tijd

  • ik had doodverklaard
  • jij had doodverklaard
  • hij/zij/het had doodverklaard
  • wij hadden doodverklaard
  • jullie hadden doodverklaard
  • zij hadden doodverklaard

Past perfect

  • I had banished
  • you had banished
  • he/she/it had banished
  • we had banished
  • you had banished
  • they had banished

Toekomende tijd I

  • ik zal doodverklaren
  • jij zult doodverklaren
  • hij/zij/het zal doodverklaren
  • wij zullen doodverklaren
  • jullie zullen doodverklaren
  • zij zullen doodverklaren

Future

  • I will banish
  • you will banish
  • he/she/it will banish
  • we will banish
  • you will banish
  • they will banish

Toekomende tijd II

  • ik zal doodverklaard hebben
  • jij zult doodverklaard hebben
  • hij/zij/het zal doodverklaard hebben
  • wij zullen doodverklaard hebben
  • jullie zullen doodverklaard hebben
  • zij zullen doodverklaard hebben

Future perfect

  • I will have banished
  • you will have banished
  • he/she/it will have banished
  • we will have banished
  • you will have banished
  • they will have banished

Conditionalis I

  • ik zou doodverklaren
  • jij zou doodverklaren
  • hij/zij/het zou doodverklaren
  • wij zouden doodverklaren
  • jullie zouden doodverklaren
  • zij zouden doodverklaren

Conditional present

  • I would banish
  • you would banish
  • he/she/it would banish
  • we would banish
  • you would banish
  • they would banish

Conditionalis II

  • ik zou hebben doodverklaard
  • jij zou hebben doodverklaard
  • hij/zij/het zou hebben doodverklaard
  • wij zouden hebben doodverklaard
  • jullie zouden hebben doodverklaard
  • zij zouden hebben doodverklaard

Conditional perfect

  • I would have banished
  • you would have banished
  • he/she/it would have banished
  • we would have banished
  • you would have banished
  • they would have banished

Imperatief

  • jij verklaar dood
  • jullie verklaart dood

Imperative

  • you banish
  • you banish