Vervoeging van doorbijten

Onbepaalde wijs (infinitief): doorbijten

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bijt door
  • jij bijt door
  • hij/zij/het bijt door
  • wij bijten door
  • jullie bijten door
  • zij bijten door

Präsens Indikativ

  • ich halte aus
  • du hältst aus
  • er/sie/es hält aus
  • wir halten aus
  • ihr haltet aus
  • sie halten aus

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beet door
  • jij beet door
  • hij/zij/het beet door
  • wij beten door
  • jullie beten door
  • zij beten door

Präteritum Indikativ

  • ich hielt aus
  • du hieltest aus
  • er/sie/es hielt aus
  • wir hielten aus
  • ihr hieltet aus
  • sie hielten aus

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doorgebeten
  • jij hebt doorgebeten
  • hij/zij/het heeft doorgebeten
  • wij hebben doorgebeten
  • jullie hebben doorgebeten
  • zij hebben doorgebeten

Perfekt Indikativ

  • ich habe ausgehalten
  • du hast ausgehalten
  • er/sie/es hat ausgehalten
  • wir haben ausgehalten
  • ihr habt ausgehalten
  • sie haben ausgehalten

Voltooid verleden tijd

  • ik had doorgebeten
  • jij had doorgebeten
  • hij/zij/het had doorgebeten
  • wij hadden doorgebeten
  • jullie hadden doorgebeten
  • zij hadden doorgebeten

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ausgehalten
  • du hattest ausgehalten
  • er/sie/es hatte ausgehalten
  • wir hatten ausgehalten
  • ihr hattet ausgehalten
  • sie hatten ausgehalten

Toekomende tijd I

  • ik zal doorbijten
  • jij zult doorbijten
  • hij/zij/het zal doorbijten
  • wij zullen doorbijten
  • jullie zullen doorbijten
  • zij zullen doorbijten

Futur I Indikativ

  • ich werde aushalten
  • du wirst aushalten
  • er/sie/es wird aushalten
  • wir werden aushalten
  • ihr werdet aushalten
  • sie werden aushalten

Toekomende tijd II

  • ik zal doorgebeten hebben
  • jij zult doorgebeten hebben
  • hij/zij/het zal doorgebeten hebben
  • wij zullen doorgebeten hebben
  • jullie zullen doorgebeten hebben
  • zij zullen doorgebeten hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ausgehalten haben
  • du wirst ausgehalten haben
  • er/sie/es wird ausgehalten haben
  • wir werden ausgehalten haben
  • ihr werdet ausgehalten haben
  • sie werden ausgehalten haben

Conditionalis I

  • ik zou doorbijten
  • jij zou doorbijten
  • hij/zij/het zou doorbijten
  • wij zouden doorbijten
  • jullie zouden doorbijten
  • zij zouden doorbijten

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde aushalten
  • du würdest aushalten
  • er/sie/es würde aushalten
  • wir würden aushalten
  • ihr würdet aushalten
  • sie würden aushalten

Conditionalis II

  • ik zou hebben doorgebeten
  • jij zou hebben doorgebeten
  • hij/zij/het zou hebben doorgebeten
  • wij zouden hebben doorgebeten
  • jullie zouden hebben doorgebeten
  • zij zouden hebben doorgebeten

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ausgehalten haben
  • du würdest ausgehalten haben
  • er/sie/es würde ausgehalten haben
  • wir würden ausgehalten haben
  • ihr würdet ausgehalten haben
  • sie würden ausgehalten haben

Imperatief

  • jij bijt door
  • jullie bijt door

Imperativ

  • du halt(e) aus
  • ihr haltet aus

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van doorbijten