Vervoeging van doorroeren

Onbepaalde wijs (infinitief): doorroeren

Vertaling: batir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roer door
  • jij roert door
  • hij/zij/het roert door
  • wij roeren door
  • jullie roeren door
  • zij roeren door

Indicativo presente

  • yo bato
  • bates
  • él/ella bate
  • nosotros batimos
  • vosotros batís
  • ellos/ellas baten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roerde door
  • jij roerde door
  • hij/zij/het roerde door
  • wij roerden door
  • jullie roerden door
  • zij roerden door

Indefinido

  • yo batí
  • batiste
  • él/ella batió
  • nosotros batimos
  • vosotros batisteis
  • ellos/ellas batieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doorgeroerd
  • jij hebt doorgeroerd
  • hij/zij/het heeft doorgeroerd
  • wij hebben doorgeroerd
  • jullie hebben doorgeroerd
  • zij hebben doorgeroerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he batido
  • has batido
  • él/ella ha batido
  • nosotros hemos batido
  • vosotros habéis batido
  • ellos/ellas han batido

Voltooid verleden tijd

  • ik had doorgeroerd
  • jij had doorgeroerd
  • hij/zij/het had doorgeroerd
  • wij hadden doorgeroerd
  • jullie hadden doorgeroerd
  • zij hadden doorgeroerd

Pluscuamperfecto

  • yo había batido
  • habías batido
  • él/ella había batido
  • nosotros habíamos batido
  • vosotros habíais batido
  • ellos/ellas habían batido

Toekomende tijd I

  • ik zal doorroeren
  • jij zult doorroeren
  • hij/zij/het zal doorroeren
  • wij zullen doorroeren
  • jullie zullen doorroeren
  • zij zullen doorroeren

Futuro I

  • yo batiré
  • batirás
  • él/ella batirá
  • nosotros batiremos
  • vosotros batiréis
  • ellos/ellas batirán

Toekomende tijd II

  • ik zal doorgeroerd hebben
  • jij zult doorgeroerd hebben
  • hij/zij/het zal doorgeroerd hebben
  • wij zullen doorgeroerd hebben
  • jullie zullen doorgeroerd hebben
  • zij zullen doorgeroerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré batido
  • habrás batido
  • él/ella habrá batido
  • nosotros habremos batido
  • vosotros habréis batido
  • ellos/ellas habrán batido

Conditionalis I

  • ik zou doorroeren
  • jij zou doorroeren
  • hij/zij/het zou doorroeren
  • wij zouden doorroeren
  • jullie zouden doorroeren
  • zij zouden doorroeren

Condicional

  • yo batiría
  • batirías
  • él/ella batiría
  • nosotros batiríamos
  • vosotros batiríais
  • ellos/ellas batirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben doorgeroerd
  • jij zou hebben doorgeroerd
  • hij/zij/het zou hebben doorgeroerd
  • wij zouden hebben doorgeroerd
  • jullie zouden hebben doorgeroerd
  • zij zouden hebben doorgeroerd

Condicional perfecto

  • yo habría batido
  • habrías batido
  • él/ella habría batido
  • nosotros habríamos batido
  • vosotros habríais batido
  • ellos/ellas habrían batido

Imperatief

  • jij roer door
  • jullie roert door

Imperativo presente

  • bate
  • vosotros batid