Vervoeging van dopen

Vertaling: baptiser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doop
  • jij doopt
  • hij/zij/het doopt
  • wij dopen
  • jullie dopen
  • zij dopen

Présent

  • je baptise
  • tu baptises
  • il/elle baptise
  • nous baptisons
  • vous baptisez
  • ils/elles baptisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doopte
  • jij doopte
  • hij/zij/het doopte
  • wij doopten
  • jullie doopten
  • zij doopten

Indicatif imparfait

  • je baptisais
  • tu baptisais
  • il/elle baptisait
  • nous baptisions
  • vous baptisiez
  • ils/elles baptisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedoopt
  • jij hebt gedoopt
  • hij/zij/het heeft gedoopt
  • wij hebben gedoopt
  • jullie hebben gedoopt
  • zij hebben gedoopt

Indicatif passé composé

  • j'ai baptisé
  • tu as baptisé
  • il/elle a baptisé
  • nous avons baptisé
  • vous avez baptisé
  • ils/elles ont baptisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedoopt
  • jij had gedoopt
  • hij/zij/het had gedoopt
  • wij hadden gedoopt
  • jullie hadden gedoopt
  • zij hadden gedoopt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais baptisé
  • tu avais baptisé
  • il/elle avait baptisé
  • nous avions baptisé
  • vous aviez baptisé
  • ils/elles avaient baptisé

Toekomende tijd I

  • ik zal dopen
  • jij zult dopen
  • hij/zij/het zal dopen
  • wij zullen dopen
  • jullie zullen dopen
  • zij zullen dopen

Indicatif futur

  • je baptiserai
  • tu baptiseras
  • il/elle baptisera
  • nous baptiserons
  • vous baptiserez
  • ils/elles baptiseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gedoopt hebben
  • jij zult gedoopt hebben
  • hij/zij/het zal gedoopt hebben
  • wij zullen gedoopt hebben
  • jullie zullen gedoopt hebben
  • zij zullen gedoopt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai baptisé
  • tu auras baptisé
  • il/elle aura baptisé
  • nous aurons baptisé
  • vous aurez baptisé
  • ils/elles auront baptisé

Conditionalis I

  • ik zou dopen
  • jij zou dopen
  • hij/zij/het zou dopen
  • wij zouden dopen
  • jullie zouden dopen
  • zij zouden dopen

Conditionnel présent

  • je baptiserais
  • tu baptiserais
  • il/elle baptiserait
  • nous baptiserions
  • vous baptiseriez
  • ils/elles baptiseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedoopt
  • jij zou hebben gedoopt
  • hij/zij/het zou hebben gedoopt
  • wij zouden hebben gedoopt
  • jullie zouden hebben gedoopt
  • zij zouden hebben gedoopt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais baptisé
  • tu aurais baptisé
  • il/elle aurait baptisé
  • nous aurions baptisé
  • vous auriez baptisé
  • ils/elles auraient baptisé

Imperatief

  • jij doop
  • jullie doopt

Impératif

  • tu baptise
  • vous baptisez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van dopen