Vervoeging van doseren

Vertaling: to proportion

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doseer
  • jij doseert
  • hij/zij/het doseert
  • wij doseren
  • jullie doseren
  • zij doseren

Present

  • I proportion
  • you proportion
  • he/she/it proportions
  • we proportion
  • you proportion
  • they proportion

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doseerde
  • jij doseerde
  • hij/zij/het doseerde
  • wij doseerden
  • jullie doseerden
  • zij doseerden

Simple past

  • I proportioned
  • you proportioned
  • he/she/it proportioned
  • we proportioned
  • you proportioned
  • they proportioned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedoseerd
  • jij hebt gedoseerd
  • hij/zij/het heeft gedoseerd
  • wij hebben gedoseerd
  • jullie hebben gedoseerd
  • zij hebben gedoseerd

Present perfect

  • I have proportioned
  • you have proportioned
  • he/she/it has proportioned
  • we have proportioned
  • you have proportioned
  • they have proportioned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedoseerd
  • jij had gedoseerd
  • hij/zij/het had gedoseerd
  • wij hadden gedoseerd
  • jullie hadden gedoseerd
  • zij hadden gedoseerd

Past perfect

  • I had proportioned
  • you had proportioned
  • he/she/it had proportioned
  • we had proportioned
  • you had proportioned
  • they had proportioned

Toekomende tijd I

  • ik zal doseren
  • jij zult doseren
  • hij/zij/het zal doseren
  • wij zullen doseren
  • jullie zullen doseren
  • zij zullen doseren

Future

  • I will proportion
  • you will proportion
  • he/she/it will proportion
  • we will proportion
  • you will proportion
  • they will proportion

Toekomende tijd II

  • ik zal gedoseerd hebben
  • jij zult gedoseerd hebben
  • hij/zij/het zal gedoseerd hebben
  • wij zullen gedoseerd hebben
  • jullie zullen gedoseerd hebben
  • zij zullen gedoseerd hebben

Future perfect

  • I will have proportioned
  • you will have proportioned
  • he/she/it will have proportioned
  • we will have proportioned
  • you will have proportioned
  • they will have proportioned

Conditionalis I

  • ik zou doseren
  • jij zou doseren
  • hij/zij/het zou doseren
  • wij zouden doseren
  • jullie zouden doseren
  • zij zouden doseren

Conditional present

  • I would proportion
  • you would proportion
  • he/she/it would proportion
  • we would proportion
  • you would proportion
  • they would proportion

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedoseerd
  • jij zou hebben gedoseerd
  • hij/zij/het zou hebben gedoseerd
  • wij zouden hebben gedoseerd
  • jullie zouden hebben gedoseerd
  • zij zouden hebben gedoseerd

Conditional perfect

  • I would have proportioned
  • you would have proportioned
  • he/she/it would have proportioned
  • we would have proportioned
  • you would have proportioned
  • they would have proportioned

Imperatief

  • jij doseer
  • jullie doseert

Imperative

  • you proportion
  • you proportion