Engels

Nederlands

Present

  • I draw
  • you draw
  • he/she/it draws
  • we draw
  • you draw
  • they draw

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vierendeel
  • jij vierendeelt
  • hij/zij/het vierendeelt
  • wij vierendelen
  • jullie vierendelen
  • zij vierendelen

Simple past

  • I drew
  • you drew
  • he/she/it drew
  • we drew
  • you drew
  • they drew

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vierendeelde
  • jij vierendeelde
  • hij/zij/het vierendeelde
  • wij vierendeelden
  • jullie vierendeelden
  • zij vierendeelden

Present perfect

  • I have drawn
  • you have drawn
  • he/she/it has drawn
  • we have drawn
  • you have drawn
  • they have drawn

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevierendeeld
  • jij hebt gevierendeeld
  • hij/zij/het heeft gevierendeeld
  • wij hebben gevierendeeld
  • jullie hebben gevierendeeld
  • zij hebben gevierendeeld

Past perfect

  • I had drawn
  • you had drawn
  • he/she/it had drawn
  • we had drawn
  • you had drawn
  • they had drawn

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevierendeeld
  • jij had gevierendeeld
  • hij/zij/het had gevierendeeld
  • wij hadden gevierendeeld
  • jullie hadden gevierendeeld
  • zij hadden gevierendeeld

Future

  • I will draw
  • you will draw
  • he/she/it will draw
  • we will draw
  • you will draw
  • they will draw

Toekomende tijd I

  • ik zal vierendelen
  • jij zult vierendelen
  • hij/zij/het zal vierendelen
  • wij zullen vierendelen
  • jullie zullen vierendelen
  • zij zullen vierendelen

Future perfect

  • I will have drawn
  • you will have drawn
  • he/she/it will have drawn
  • we will have drawn
  • you will have drawn
  • they will have drawn

Toekomende tijd II

  • ik zal gevierendeeld hebben
  • jij zult gevierendeeld hebben
  • hij/zij/het zal gevierendeeld hebben
  • wij zullen gevierendeeld hebben
  • jullie zullen gevierendeeld hebben
  • zij zullen gevierendeeld hebben

Conditional present

  • I would draw
  • you would draw
  • he/she/it would draw
  • we would draw
  • you would draw
  • they would draw

Conditionalis I

  • ik zou vierendelen
  • jij zou vierendelen
  • hij/zij/het zou vierendelen
  • wij zouden vierendelen
  • jullie zouden vierendelen
  • zij zouden vierendelen

Conditional perfect

  • I would have drawn
  • you would have drawn
  • he/she/it would have drawn
  • we would have drawn
  • you would have drawn
  • they would have drawn

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevierendeeld
  • jij zou hebben gevierendeeld
  • hij/zij/het zou hebben gevierendeeld
  • wij zouden hebben gevierendeeld
  • jullie zouden hebben gevierendeeld
  • zij zouden hebben gevierendeeld

Imperative

  • you draw
  • you draw

Imperatief

  • jij vierendeel
  • jullie vierendeelt

Verwijzingen

Bekijk 30 definitie(s) van draw