Vervoeging van dress
Onbepaalde wijs (infinitief): to dress
Engels
Nederlands
Present
- I dress
- you dress
- he/she/it dresses
- we dress
- you dress
- they dress
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kandelaar
- jij kandelaart
- hij/zij/het kandelaart
- wij kandelaren
- jullie kandelaren
- zij kandelaren
Simple past
- I dressed
- you dressed
- he/she/it dressed
- we dressed
- you dressed
- they dressed
Onvoltooid verleden tijd
- ik kandelaarde
- jij kandelaarde
- hij/zij/het kandelaarde
- wij kandelaarden
- jullie kandelaarden
- zij kandelaarden
Present perfect
- I have dressed
- you have dressed
- he/she/it has dressed
- we have dressed
- you have dressed
- they have dressed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekandelaard
- jij hebt gekandelaard
- hij/zij/het heeft gekandelaard
- wij hebben gekandelaard
- jullie hebben gekandelaard
- zij hebben gekandelaard
Past perfect
- I had dressed
- you had dressed
- he/she/it had dressed
- we had dressed
- you had dressed
- they had dressed
Voltooid verleden tijd
- ik had gekandelaard
- jij had gekandelaard
- hij/zij/het had gekandelaard
- wij hadden gekandelaard
- jullie hadden gekandelaard
- zij hadden gekandelaard
Future
- I will dress
- you will dress
- he/she/it will dress
- we will dress
- you will dress
- they will dress
Toekomende tijd I
- ik zal kandelaren
- jij zult kandelaren
- hij/zij/het zal kandelaren
- wij zullen kandelaren
- jullie zullen kandelaren
- zij zullen kandelaren
Future perfect
- I will have dressed
- you will have dressed
- he/she/it will have dressed
- we will have dressed
- you will have dressed
- they will have dressed
Toekomende tijd II
- ik zal gekandelaard hebben
- jij zult gekandelaard hebben
- hij/zij/het zal gekandelaard hebben
- wij zullen gekandelaard hebben
- jullie zullen gekandelaard hebben
- zij zullen gekandelaard hebben
Conditional present
- I would dress
- you would dress
- he/she/it would dress
- we would dress
- you would dress
- they would dress
Conditionalis I
- ik zou kandelaren
- jij zou kandelaren
- hij/zij/het zou kandelaren
- wij zouden kandelaren
- jullie zouden kandelaren
- zij zouden kandelaren
Conditional perfect
- I would have dressed
- you would have dressed
- he/she/it would have dressed
- we would have dressed
- you would have dressed
- they would have dressed
Conditionalis II
- ik zou hebben gekandelaard
- jij zou hebben gekandelaard
- hij/zij/het zou hebben gekandelaard
- wij zouden hebben gekandelaard
- jullie zouden hebben gekandelaard
- zij zouden hebben gekandelaard
Imperative
- you dress
- you dress
Imperatief
- jij kandelaar
- jullie kandelaart