Vervoeging van elektrificeren

Onbepaalde wijs (infinitief): elektrificeren

Vertaling: electrizar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik elektrificeer
  • jij elektrificeert
  • hij/zij/het elektrificeert
  • wij elektrificeren
  • jullie elektrificeren
  • zij elektrificeren

Indicativo presente

  • yo electrizo
  • electrizas
  • él/ella electriza
  • nosotros electrizamos
  • vosotros electrizáis
  • ellos/ellas electrizan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik elektrificeerde
  • jij elektrificeerde
  • hij/zij/het elektrificeerde
  • wij elektrificeerden
  • jullie elektrificeerden
  • zij elektrificeerden

Indefinido

  • yo electricé
  • electrizaste
  • él/ella electrizó
  • nosotros electrizamos
  • vosotros electrizasteis
  • ellos/ellas electrizaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëlektrificeerd
  • jij hebt geëlektrificeerd
  • hij/zij/het heeft geëlektrificeerd
  • wij hebben geëlektrificeerd
  • jullie hebben geëlektrificeerd
  • zij hebben geëlektrificeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he electrizado
  • has electrizado
  • él/ella ha electrizado
  • nosotros hemos electrizado
  • vosotros habéis electrizado
  • ellos/ellas han electrizado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëlektrificeerd
  • jij had geëlektrificeerd
  • hij/zij/het had geëlektrificeerd
  • wij hadden geëlektrificeerd
  • jullie hadden geëlektrificeerd
  • zij hadden geëlektrificeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había electrizado
  • habías electrizado
  • él/ella había electrizado
  • nosotros habíamos electrizado
  • vosotros habíais electrizado
  • ellos/ellas habían electrizado

Toekomende tijd I

  • ik zal elektrificeren
  • jij zult elektrificeren
  • hij/zij/het zal elektrificeren
  • wij zullen elektrificeren
  • jullie zullen elektrificeren
  • zij zullen elektrificeren

Futuro I

  • yo electrizaré
  • electrizarás
  • él/ella electrizará
  • nosotros electrizaremos
  • vosotros electrizaréis
  • ellos/ellas electrizarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geëlektrificeerd hebben
  • jij zult geëlektrificeerd hebben
  • hij/zij/het zal geëlektrificeerd hebben
  • wij zullen geëlektrificeerd hebben
  • jullie zullen geëlektrificeerd hebben
  • zij zullen geëlektrificeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré electrizado
  • habrás electrizado
  • él/ella habrá electrizado
  • nosotros habremos electrizado
  • vosotros habréis electrizado
  • ellos/ellas habrán electrizado

Conditionalis I

  • ik zou elektrificeren
  • jij zou elektrificeren
  • hij/zij/het zou elektrificeren
  • wij zouden elektrificeren
  • jullie zouden elektrificeren
  • zij zouden elektrificeren

Condicional

  • yo electrizaría
  • electrizarías
  • él/ella electrizaría
  • nosotros electrizaríamos
  • vosotros electrizaríais
  • ellos/ellas electrizarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëlektrificeerd
  • jij zou hebben geëlektrificeerd
  • hij/zij/het zou hebben geëlektrificeerd
  • wij zouden hebben geëlektrificeerd
  • jullie zouden hebben geëlektrificeerd
  • zij zouden hebben geëlektrificeerd

Condicional perfecto

  • yo habría electrizado
  • habrías electrizado
  • él/ella habría electrizado
  • nosotros habríamos electrizado
  • vosotros habríais electrizado
  • ellos/ellas habrían electrizado

Imperatief

  • jij elektrificeer
  • jullie elektrificeert

Imperativo presente

  • electriza
  • vosotros electrizad