Engels

Nederlands

Present

  • I enter
  • you enter
  • he/she/it enters
  • we enter
  • you enter
  • they enter

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe mee
  • jij doet mee
  • hij/zij/het doet mee
  • wij doen mee
  • jullie doen mee
  • zij doen mee

Simple past

  • I entered
  • you entered
  • he/she/it entered
  • we entered
  • you entered
  • they entered

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed mee
  • jij deed mee
  • hij/zij/het deed mee
  • wij deden mee
  • jullie deden mee
  • zij deden mee

Present perfect

  • I have entered
  • you have entered
  • he/she/it has entered
  • we have entered
  • you have entered
  • they have entered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb meegedaan
  • jij hebt meegedaan
  • hij/zij/het heeft meegedaan
  • wij hebben meegedaan
  • jullie hebben meegedaan
  • zij hebben meegedaan

Past perfect

  • I had entered
  • you had entered
  • he/she/it had entered
  • we had entered
  • you had entered
  • they had entered

Voltooid verleden tijd

  • ik had meegedaan
  • jij had meegedaan
  • hij/zij/het had meegedaan
  • wij hadden meegedaan
  • jullie hadden meegedaan
  • zij hadden meegedaan

Future

  • I will enter
  • you will enter
  • he/she/it will enter
  • we will enter
  • you will enter
  • they will enter

Toekomende tijd I

  • ik zal meedoen
  • jij zult meedoen
  • hij/zij/het zal meedoen
  • wij zullen meedoen
  • jullie zullen meedoen
  • zij zullen meedoen

Future perfect

  • I will have entered
  • you will have entered
  • he/she/it will have entered
  • we will have entered
  • you will have entered
  • they will have entered

Toekomende tijd II

  • ik zal meegedaan hebben
  • jij zult meegedaan hebben
  • hij/zij/het zal meegedaan hebben
  • wij zullen meegedaan hebben
  • jullie zullen meegedaan hebben
  • zij zullen meegedaan hebben

Conditional present

  • I would enter
  • you would enter
  • he/she/it would enter
  • we would enter
  • you would enter
  • they would enter

Conditionalis I

  • ik zou meedoen
  • jij zou meedoen
  • hij/zij/het zou meedoen
  • wij zouden meedoen
  • jullie zouden meedoen
  • zij zouden meedoen

Conditional perfect

  • I would have entered
  • you would have entered
  • he/she/it would have entered
  • we would have entered
  • you would have entered
  • they would have entered

Conditionalis II

  • ik zou hebben meegedaan
  • jij zou hebben meegedaan
  • hij/zij/het zou hebben meegedaan
  • wij zouden hebben meegedaan
  • jullie zouden hebben meegedaan
  • zij zouden hebben meegedaan

Imperative

  • you enter
  • you enter

Imperatief

  • jij doe mee
  • jullie doet mee

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van enter