Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it fades
  • they fade

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verkleurt
  • zij verkleuren

Simple past

  • he/she/it faded
  • they faded

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verkleurde
  • zij verkleurden

Present perfect

  • he/she/it has faded
  • they have faded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verkleurd
  • zij hebben verkleurd

Past perfect

  • he/she/it had faded
  • they had faded

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verkleurd
  • zij hadden verkleurd

Future

  • he/she/it will fade
  • they will fade

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verkleuren
  • zij zult verkleuren

Future perfect

  • he/she/it will have faded
  • they will have faded

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verkleurd hebben
  • zij zult verkleurd hebben

Conditional present

  • he/she/it would fade
  • they would fade

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verkleuren
  • zij zullen verkleuren

Conditional perfect

  • he/she/it would have faded
  • they would have faded

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verkleurd
  • zij zullen hebben verkleurd

Verwijzingen

Bekijk 9 definitie(s) van fade