Vervoeging van falsificeren

Onbepaalde wijs (infinitief): falsificeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik falsificeer
  • jij falsificeert
  • hij/zij/het falsificeert
  • wij falsificeren
  • jullie falsificeren
  • zij falsificeren

Present

  • I interpolate
  • you interpolate
  • he/she/it interpolates
  • we interpolate
  • you interpolate
  • they interpolate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik falsificeerde
  • jij falsificeerde
  • hij/zij/het falsificeerde
  • wij falsificeerden
  • jullie falsificeerden
  • zij falsificeerden

Simple past

  • I interpolated
  • you interpolated
  • he/she/it interpolated
  • we interpolated
  • you interpolated
  • they interpolated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefalsificeerd
  • jij hebt gefalsificeerd
  • hij/zij/het heeft gefalsificeerd
  • wij hebben gefalsificeerd
  • jullie hebben gefalsificeerd
  • zij hebben gefalsificeerd

Present perfect

  • I have interpolated
  • you have interpolated
  • he/she/it has interpolated
  • we have interpolated
  • you have interpolated
  • they have interpolated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefalsificeerd
  • jij had gefalsificeerd
  • hij/zij/het had gefalsificeerd
  • wij hadden gefalsificeerd
  • jullie hadden gefalsificeerd
  • zij hadden gefalsificeerd

Past perfect

  • I had interpolated
  • you had interpolated
  • he/she/it had interpolated
  • we had interpolated
  • you had interpolated
  • they had interpolated

Toekomende tijd I

  • ik zal falsificeren
  • jij zult falsificeren
  • hij/zij/het zal falsificeren
  • wij zullen falsificeren
  • jullie zullen falsificeren
  • zij zullen falsificeren

Future

  • I will interpolate
  • you will interpolate
  • he/she/it will interpolate
  • we will interpolate
  • you will interpolate
  • they will interpolate

Toekomende tijd II

  • ik zal gefalsificeerd hebben
  • jij zult gefalsificeerd hebben
  • hij/zij/het zal gefalsificeerd hebben
  • wij zullen gefalsificeerd hebben
  • jullie zullen gefalsificeerd hebben
  • zij zullen gefalsificeerd hebben

Future perfect

  • I will have interpolated
  • you will have interpolated
  • he/she/it will have interpolated
  • we will have interpolated
  • you will have interpolated
  • they will have interpolated

Conditionalis I

  • ik zou falsificeren
  • jij zou falsificeren
  • hij/zij/het zou falsificeren
  • wij zouden falsificeren
  • jullie zouden falsificeren
  • zij zouden falsificeren

Conditional present

  • I would interpolate
  • you would interpolate
  • he/she/it would interpolate
  • we would interpolate
  • you would interpolate
  • they would interpolate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefalsificeerd
  • jij zou hebben gefalsificeerd
  • hij/zij/het zou hebben gefalsificeerd
  • wij zouden hebben gefalsificeerd
  • jullie zouden hebben gefalsificeerd
  • zij zouden hebben gefalsificeerd

Conditional perfect

  • I would have interpolated
  • you would have interpolated
  • he/she/it would have interpolated
  • we would have interpolated
  • you would have interpolated
  • they would have interpolated

Imperatief

  • jij falsificeer
  • jullie falsificeert

Imperative

  • you interpolate
  • you interpolate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van falsificeren