Engels

Nederlands

Present

  • I fight
  • you fight
  • he/she/it fights
  • we fight
  • you fight
  • they fight

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kamp
  • jij kampt
  • hij/zij/het kampt
  • wij kampen
  • jullie kampen
  • zij kampen

Simple past

  • I fought
  • you fought
  • he/she/it fought
  • we fought
  • you fought
  • they fought

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kampte
  • jij kampte
  • hij/zij/het kampte
  • wij kampten
  • jullie kampten
  • zij kampten

Present perfect

  • I have fought
  • you have fought
  • he/she/it has fought
  • we have fought
  • you have fought
  • they have fought

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekampt
  • jij hebt gekampt
  • hij/zij/het heeft gekampt
  • wij hebben gekampt
  • jullie hebben gekampt
  • zij hebben gekampt

Past perfect

  • I had fought
  • you had fought
  • he/she/it had fought
  • we had fought
  • you had fought
  • they had fought

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekampt
  • jij had gekampt
  • hij/zij/het had gekampt
  • wij hadden gekampt
  • jullie hadden gekampt
  • zij hadden gekampt

Future

  • I will fight
  • you will fight
  • he/she/it will fight
  • we will fight
  • you will fight
  • they will fight

Toekomende tijd I

  • ik zal kampen
  • jij zult kampen
  • hij/zij/het zal kampen
  • wij zullen kampen
  • jullie zullen kampen
  • zij zullen kampen

Future perfect

  • I will have fought
  • you will have fought
  • he/she/it will have fought
  • we will have fought
  • you will have fought
  • they will have fought

Toekomende tijd II

  • ik zal gekampt hebben
  • jij zult gekampt hebben
  • hij/zij/het zal gekampt hebben
  • wij zullen gekampt hebben
  • jullie zullen gekampt hebben
  • zij zullen gekampt hebben

Conditional present

  • I would fight
  • you would fight
  • he/she/it would fight
  • we would fight
  • you would fight
  • they would fight

Conditionalis I

  • ik zou kampen
  • jij zou kampen
  • hij/zij/het zou kampen
  • wij zouden kampen
  • jullie zouden kampen
  • zij zouden kampen

Conditional perfect

  • I would have fought
  • you would have fought
  • he/she/it would have fought
  • we would have fought
  • you would have fought
  • they would have fought

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekampt
  • jij zou hebben gekampt
  • hij/zij/het zou hebben gekampt
  • wij zouden hebben gekampt
  • jullie zouden hebben gekampt
  • zij zouden hebben gekampt

Imperative

  • you fight
  • you fight

Imperatief

  • jij kamp
  • jullie kampt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van fight