Vervoeging van freewheelen

Onbepaalde wijs (infinitief): freewheelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik freewheel
  • jij freewheelt
  • hij/zij/het freewheelt
  • wij freewheelen
  • jullie freewheelen
  • zij freewheelen

Present

  • I bum
  • you bum
  • he/she/it bums
  • we bum
  • you bum
  • they bum

Onvoltooid verleden tijd

  • ik freewheelde
  • jij freewheelde
  • hij/zij/het freewheelde
  • wij freewheelden
  • jullie freewheelden
  • zij freewheelden

Simple past

  • I bummed
  • you bummed
  • he/she/it bummed
  • we bummed
  • you bummed
  • they bummed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefreewheeld
  • jij hebt gefreewheeld
  • hij/zij/het heeft gefreewheeld
  • wij hebben gefreewheeld
  • jullie hebben gefreewheeld
  • zij hebben gefreewheeld

Present perfect

  • I have bummed
  • you have bummed
  • he/she/it has bummed
  • we have bummed
  • you have bummed
  • they have bummed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefreewheeld
  • jij had gefreewheeld
  • hij/zij/het had gefreewheeld
  • wij hadden gefreewheeld
  • jullie hadden gefreewheeld
  • zij hadden gefreewheeld

Past perfect

  • I had bummed
  • you had bummed
  • he/she/it had bummed
  • we had bummed
  • you had bummed
  • they had bummed

Toekomende tijd I

  • ik zal freewheelen
  • jij zult freewheelen
  • hij/zij/het zal freewheelen
  • wij zullen freewheelen
  • jullie zullen freewheelen
  • zij zullen freewheelen

Future

  • I will bum
  • you will bum
  • he/she/it will bum
  • we will bum
  • you will bum
  • they will bum

Toekomende tijd II

  • ik zal gefreewheeld hebben
  • jij zult gefreewheeld hebben
  • hij/zij/het zal gefreewheeld hebben
  • wij zullen gefreewheeld hebben
  • jullie zullen gefreewheeld hebben
  • zij zullen gefreewheeld hebben

Future perfect

  • I will have bummed
  • you will have bummed
  • he/she/it will have bummed
  • we will have bummed
  • you will have bummed
  • they will have bummed

Conditionalis I

  • ik zou freewheelen
  • jij zou freewheelen
  • hij/zij/het zou freewheelen
  • wij zouden freewheelen
  • jullie zouden freewheelen
  • zij zouden freewheelen

Conditional present

  • I would bum
  • you would bum
  • he/she/it would bum
  • we would bum
  • you would bum
  • they would bum

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefreewheeld
  • jij zou hebben gefreewheeld
  • hij/zij/het zou hebben gefreewheeld
  • wij zouden hebben gefreewheeld
  • jullie zouden hebben gefreewheeld
  • zij zouden hebben gefreewheeld

Conditional perfect

  • I would have bummed
  • you would have bummed
  • he/she/it would have bummed
  • we would have bummed
  • you would have bummed
  • they would have bummed

Imperatief

  • jij freewheel
  • jullie freewheelt

Imperative

  • you bum
  • you bum

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van freewheelen