Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geld
  • jij geldt
  • hij/zij/het geldt
  • wij gelden
  • jullie gelden
  • zij gelden

Present

  • I concern
  • you concern
  • he/she/it concerns
  • we concern
  • you concern
  • they concern

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gold
  • jij gold
  • hij/zij/het gold
  • wij golden
  • jullie golden
  • zij golden

Simple past

  • I concerned
  • you concerned
  • he/she/it concerned
  • we concerned
  • you concerned
  • they concerned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegolden
  • jij hebt gegolden
  • hij/zij/het heeft gegolden
  • wij hebben gegolden
  • jullie hebben gegolden
  • zij hebben gegolden

Present perfect

  • I have concerned
  • you have concerned
  • he/she/it has concerned
  • we have concerned
  • you have concerned
  • they have concerned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegolden
  • jij had gegolden
  • hij/zij/het had gegolden
  • wij hadden gegolden
  • jullie hadden gegolden
  • zij hadden gegolden

Past perfect

  • I had concerned
  • you had concerned
  • he/she/it had concerned
  • we had concerned
  • you had concerned
  • they had concerned

Toekomende tijd I

  • ik zal gelden
  • jij zult gelden
  • hij/zij/het zal gelden
  • wij zullen gelden
  • jullie zullen gelden
  • zij zullen gelden

Future

  • I will concern
  • you will concern
  • he/she/it will concern
  • we will concern
  • you will concern
  • they will concern

Toekomende tijd II

  • ik zal gegolden hebben
  • jij zult gegolden hebben
  • hij/zij/het zal gegolden hebben
  • wij zullen gegolden hebben
  • jullie zullen gegolden hebben
  • zij zullen gegolden hebben

Future perfect

  • I will have concerned
  • you will have concerned
  • he/she/it will have concerned
  • we will have concerned
  • you will have concerned
  • they will have concerned

Conditionalis I

  • ik zou gelden
  • jij zou gelden
  • hij/zij/het zou gelden
  • wij zouden gelden
  • jullie zouden gelden
  • zij zouden gelden

Conditional present

  • I would concern
  • you would concern
  • he/she/it would concern
  • we would concern
  • you would concern
  • they would concern

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegolden
  • jij zou hebben gegolden
  • hij/zij/het zou hebben gegolden
  • wij zouden hebben gegolden
  • jullie zouden hebben gegolden
  • zij zouden hebben gegolden

Conditional perfect

  • I would have concerned
  • you would have concerned
  • he/she/it would have concerned
  • we would have concerned
  • you would have concerned
  • they would have concerned

Imperatief

  • jij geld
  • jullie geldt

Imperative

  • you concern
  • you concern

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van gelden