Vervoeging van glanzen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik glans
- jij glanst
- hij/zij/het glanst
- wij glanzen
- jullie glanzen
- zij glanzen
Indicativo presente
- yo apresto
- tú aprestas
- él/ella apresta
- nosotros aprestamos
- vosotros aprestáis
- ellos/ellas aprestan
Onvoltooid verleden tijd
- ik glansde
- jij glansde
- hij/zij/het glansde
- wij glansden
- jullie glansden
- zij glansden
Indefinido
- yo apresté
- tú aprestaste
- él/ella aprestó
- nosotros aprestamos
- vosotros aprestasteis
- ellos/ellas aprestaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geglansd
- jij hebt geglansd
- hij/zij/het heeft geglansd
- wij hebben geglansd
- jullie hebben geglansd
- zij hebben geglansd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aprestado
- tú has aprestado
- él/ella ha aprestado
- nosotros hemos aprestado
- vosotros habéis aprestado
- ellos/ellas han aprestado
Voltooid verleden tijd
- ik had geglansd
- jij had geglansd
- hij/zij/het had geglansd
- wij hadden geglansd
- jullie hadden geglansd
- zij hadden geglansd
Pluscuamperfecto
- yo había aprestado
- tú habías aprestado
- él/ella había aprestado
- nosotros habíamos aprestado
- vosotros habíais aprestado
- ellos/ellas habían aprestado
Toekomende tijd I
- ik zal glanzen
- jij zult glanzen
- hij/zij/het zal glanzen
- wij zullen glanzen
- jullie zullen glanzen
- zij zullen glanzen
Futuro I
- yo aprestaré
- tú aprestarás
- él/ella aprestará
- nosotros aprestaremos
- vosotros aprestaréis
- ellos/ellas aprestarán
Toekomende tijd II
- ik zal geglansd hebben
- jij zult geglansd hebben
- hij/zij/het zal geglansd hebben
- wij zullen geglansd hebben
- jullie zullen geglansd hebben
- zij zullen geglansd hebben
Futuro perfecto
- yo habré aprestado
- tú habrás aprestado
- él/ella habrá aprestado
- nosotros habremos aprestado
- vosotros habréis aprestado
- ellos/ellas habrán aprestado
Conditionalis I
- ik zou glanzen
- jij zou glanzen
- hij/zij/het zou glanzen
- wij zouden glanzen
- jullie zouden glanzen
- zij zouden glanzen
Condicional
- yo aprestaría
- tú aprestarías
- él/ella aprestaría
- nosotros aprestaríamos
- vosotros aprestaríais
- ellos/ellas aprestarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geglansd
- jij zou hebben geglansd
- hij/zij/het zou hebben geglansd
- wij zouden hebben geglansd
- jullie zouden hebben geglansd
- zij zouden hebben geglansd
Condicional perfecto
- yo habría aprestado
- tú habrías aprestado
- él/ella habría aprestado
- nosotros habríamos aprestado
- vosotros habríais aprestado
- ellos/ellas habrían aprestado
Imperatief
- jij glans
- jullie glanst
Imperativo presente
- tú apresta
- vosotros aprestad