Vervoeging van goedmaken

Vertaling: compenser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak goed
  • jij maakt goed
  • hij/zij/het maakt goed
  • wij maken goed
  • jullie maken goed
  • zij maken goed

Présent

  • je compense
  • tu compenses
  • il/elle compense
  • nous compensons
  • vous compensez
  • ils/elles compensent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte goed
  • jij maakte goed
  • hij/zij/het maakte goed
  • wij maakten goed
  • jullie maakten goed
  • zij maakten goed

Indicatif imparfait

  • je compensais
  • tu compensais
  • il/elle compensait
  • nous compensions
  • vous compensiez
  • ils/elles compensaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb goedgemaakt
  • jij hebt goedgemaakt
  • hij/zij/het heeft goedgemaakt
  • wij hebben goedgemaakt
  • jullie hebben goedgemaakt
  • zij hebben goedgemaakt

Indicatif passé composé

  • j'ai compensé
  • tu as compensé
  • il/elle a compensé
  • nous avons compensé
  • vous avez compensé
  • ils/elles ont compensé

Voltooid verleden tijd

  • ik had goedgemaakt
  • jij had goedgemaakt
  • hij/zij/het had goedgemaakt
  • wij hadden goedgemaakt
  • jullie hadden goedgemaakt
  • zij hadden goedgemaakt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais compensé
  • tu avais compensé
  • il/elle avait compensé
  • nous avions compensé
  • vous aviez compensé
  • ils/elles avaient compensé

Toekomende tijd I

  • ik zal goedmaken
  • jij zult goedmaken
  • hij/zij/het zal goedmaken
  • wij zullen goedmaken
  • jullie zullen goedmaken
  • zij zullen goedmaken

Indicatif futur

  • je compenserai
  • tu compenseras
  • il/elle compensera
  • nous compenserons
  • vous compenserez
  • ils/elles compenseront

Toekomende tijd II

  • ik zal goedgemaakt hebben
  • jij zult goedgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal goedgemaakt hebben
  • wij zullen goedgemaakt hebben
  • jullie zullen goedgemaakt hebben
  • zij zullen goedgemaakt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai compensé
  • tu auras compensé
  • il/elle aura compensé
  • nous aurons compensé
  • vous aurez compensé
  • ils/elles auront compensé

Conditionalis I

  • ik zou goedmaken
  • jij zou goedmaken
  • hij/zij/het zou goedmaken
  • wij zouden goedmaken
  • jullie zouden goedmaken
  • zij zouden goedmaken

Conditionnel présent

  • je compenserais
  • tu compenserais
  • il/elle compenserait
  • nous compenserions
  • vous compenseriez
  • ils/elles compenseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben goedgemaakt
  • jij zou hebben goedgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben goedgemaakt
  • wij zouden hebben goedgemaakt
  • jullie zouden hebben goedgemaakt
  • zij zouden hebben goedgemaakt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais compensé
  • tu aurais compensé
  • il/elle aurait compensé
  • nous aurions compensé
  • vous auriez compensé
  • ils/elles auraient compensé

Imperatief

  • jij maak goed
  • jullie maakt goed

Impératif

  • tu compense
  • vous compensez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van goedmaken