Vervoeging van grazen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik graas
  • jij graast
  • hij/zij/het graast
  • wij grazen
  • jullie grazen
  • zij grazen

Present

  • I range
  • you range
  • he/she/it ranges
  • we range
  • you range
  • they range

Onvoltooid verleden tijd

  • ik graasde
  • jij graasde
  • hij/zij/het graasde
  • wij graasden
  • jullie graasden
  • zij graasden

Simple past

  • I ranged
  • you ranged
  • he/she/it ranged
  • we ranged
  • you ranged
  • they ranged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegraasd
  • jij hebt gegraasd
  • hij/zij/het heeft gegraasd
  • wij hebben gegraasd
  • jullie hebben gegraasd
  • zij hebben gegraasd

Present perfect

  • I have ranged
  • you have ranged
  • he/she/it has ranged
  • we have ranged
  • you have ranged
  • they have ranged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegraasd
  • jij had gegraasd
  • hij/zij/het had gegraasd
  • wij hadden gegraasd
  • jullie hadden gegraasd
  • zij hadden gegraasd

Past perfect

  • I had ranged
  • you had ranged
  • he/she/it had ranged
  • we had ranged
  • you had ranged
  • they had ranged

Toekomende tijd I

  • ik zal grazen
  • jij zult grazen
  • hij/zij/het zal grazen
  • wij zullen grazen
  • jullie zullen grazen
  • zij zullen grazen

Future

  • I will range
  • you will range
  • he/she/it will range
  • we will range
  • you will range
  • they will range

Toekomende tijd II

  • ik zal gegraasd hebben
  • jij zult gegraasd hebben
  • hij/zij/het zal gegraasd hebben
  • wij zullen gegraasd hebben
  • jullie zullen gegraasd hebben
  • zij zullen gegraasd hebben

Future perfect

  • I will have ranged
  • you will have ranged
  • he/she/it will have ranged
  • we will have ranged
  • you will have ranged
  • they will have ranged

Conditionalis I

  • ik zou grazen
  • jij zou grazen
  • hij/zij/het zou grazen
  • wij zouden grazen
  • jullie zouden grazen
  • zij zouden grazen

Conditional present

  • I would range
  • you would range
  • he/she/it would range
  • we would range
  • you would range
  • they would range

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegraasd
  • jij zou hebben gegraasd
  • hij/zij/het zou hebben gegraasd
  • wij zouden hebben gegraasd
  • jullie zouden hebben gegraasd
  • zij zouden hebben gegraasd

Conditional perfect

  • I would have ranged
  • you would have ranged
  • he/she/it would have ranged
  • we would have ranged
  • you would have ranged
  • they would have ranged

Imperatief

  • jij graas
  • jullie graast

Imperative

  • you range
  • you range

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van grazen