Vervoeging van griffen

Vertaling: graver

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grif
  • jij grift
  • hij/zij/het grift
  • wij griffen
  • jullie griffen
  • zij griffen

Présent

  • je grave
  • tu graves
  • il/elle grave
  • nous gravons
  • vous gravez
  • ils/elles gravent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik grifte
  • jij grifte
  • hij/zij/het grifte
  • wij griften
  • jullie griften
  • zij griften

Indicatif imparfait

  • je gravais
  • tu gravais
  • il/elle gravait
  • nous gravions
  • vous graviez
  • ils/elles gravaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegrift
  • jij hebt gegrift
  • hij/zij/het heeft gegrift
  • wij hebben gegrift
  • jullie hebben gegrift
  • zij hebben gegrift

Indicatif passé composé

  • j'ai gravé
  • tu as gravé
  • il/elle a gravé
  • nous avons gravé
  • vous avez gravé
  • ils/elles ont gravé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegrift
  • jij had gegrift
  • hij/zij/het had gegrift
  • wij hadden gegrift
  • jullie hadden gegrift
  • zij hadden gegrift

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais gravé
  • tu avais gravé
  • il/elle avait gravé
  • nous avions gravé
  • vous aviez gravé
  • ils/elles avaient gravé

Toekomende tijd I

  • ik zal griffen
  • jij zult griffen
  • hij/zij/het zal griffen
  • wij zullen griffen
  • jullie zullen griffen
  • zij zullen griffen

Indicatif futur

  • je graverai
  • tu graveras
  • il/elle gravera
  • nous graverons
  • vous graverez
  • ils/elles graveront

Toekomende tijd II

  • ik zal gegrift hebben
  • jij zult gegrift hebben
  • hij/zij/het zal gegrift hebben
  • wij zullen gegrift hebben
  • jullie zullen gegrift hebben
  • zij zullen gegrift hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai gravé
  • tu auras gravé
  • il/elle aura gravé
  • nous aurons gravé
  • vous aurez gravé
  • ils/elles auront gravé

Conditionalis I

  • ik zou griffen
  • jij zou griffen
  • hij/zij/het zou griffen
  • wij zouden griffen
  • jullie zouden griffen
  • zij zouden griffen

Conditionnel présent

  • je graverais
  • tu graverais
  • il/elle graverait
  • nous graverions
  • vous graveriez
  • ils/elles graveraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegrift
  • jij zou hebben gegrift
  • hij/zij/het zou hebben gegrift
  • wij zouden hebben gegrift
  • jullie zouden hebben gegrift
  • zij zouden hebben gegrift

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais gravé
  • tu aurais gravé
  • il/elle aurait gravé
  • nous aurions gravé
  • vous auriez gravé
  • ils/elles auraient gravé

Imperatief

  • jij grif
  • jullie grift

Impératif

  • tu grave
  • vous gravez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van griffen