Vervoeging van grimeren

Vertaling: maquiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grimeer
  • jij grimeert
  • hij/zij/het grimeert
  • wij grimeren
  • jullie grimeren
  • zij grimeren

Présent

  • je maquille
  • tu maquilles
  • il/elle maquille
  • nous maquillons
  • vous maquillez
  • ils/elles maquillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik grimeerde
  • jij grimeerde
  • hij/zij/het grimeerde
  • wij grimeerden
  • jullie grimeerden
  • zij grimeerden

Indicatif imparfait

  • je maquillais
  • tu maquillais
  • il/elle maquillait
  • nous maquillions
  • vous maquilliez
  • ils/elles maquillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegrimeerd
  • jij hebt gegrimeerd
  • hij/zij/het heeft gegrimeerd
  • wij hebben gegrimeerd
  • jullie hebben gegrimeerd
  • zij hebben gegrimeerd

Indicatif passé composé

  • j'ai maquillé
  • tu as maquillé
  • il/elle a maquillé
  • nous avons maquillé
  • vous avez maquillé
  • ils/elles ont maquillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegrimeerd
  • jij had gegrimeerd
  • hij/zij/het had gegrimeerd
  • wij hadden gegrimeerd
  • jullie hadden gegrimeerd
  • zij hadden gegrimeerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais maquillé
  • tu avais maquillé
  • il/elle avait maquillé
  • nous avions maquillé
  • vous aviez maquillé
  • ils/elles avaient maquillé

Toekomende tijd I

  • ik zal grimeren
  • jij zult grimeren
  • hij/zij/het zal grimeren
  • wij zullen grimeren
  • jullie zullen grimeren
  • zij zullen grimeren

Indicatif futur

  • je maquillerai
  • tu maquilleras
  • il/elle maquillera
  • nous maquillerons
  • vous maquillerez
  • ils/elles maquilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal gegrimeerd hebben
  • jij zult gegrimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gegrimeerd hebben
  • wij zullen gegrimeerd hebben
  • jullie zullen gegrimeerd hebben
  • zij zullen gegrimeerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai maquillé
  • tu auras maquillé
  • il/elle aura maquillé
  • nous aurons maquillé
  • vous aurez maquillé
  • ils/elles auront maquillé

Conditionalis I

  • ik zou grimeren
  • jij zou grimeren
  • hij/zij/het zou grimeren
  • wij zouden grimeren
  • jullie zouden grimeren
  • zij zouden grimeren

Conditionnel présent

  • je maquillerais
  • tu maquillerais
  • il/elle maquillerait
  • nous maquillerions
  • vous maquilleriez
  • ils/elles maquilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegrimeerd
  • jij zou hebben gegrimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gegrimeerd
  • wij zouden hebben gegrimeerd
  • jullie zouden hebben gegrimeerd
  • zij zouden hebben gegrimeerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais maquillé
  • tu aurais maquillé
  • il/elle aurait maquillé
  • nous aurions maquillé
  • vous auriez maquillé
  • ils/elles auraient maquillé

Imperatief

  • jij grimeer
  • jullie grimeert

Impératif

  • tu maquille
  • vous maquillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van grimeren