Vervoeging van haken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik haak
- jij haakt
- hij/zij/het haakt
- wij haken
- jullie haken
- zij haken
Präsens Indikativ
- ich klamm(e)re an
- du klammerst an
- er/sie/es klammert an
- wir klammern an
- ihr klammert an
- sie klammern an
Onvoltooid verleden tijd
- ik haakte
- jij haakte
- hij/zij/het haakte
- wij haakten
- jullie haakten
- zij haakten
Präteritum Indikativ
- ich klammerte an
- du klammertest an
- er/sie/es klammerte an
- wir klammerten an
- ihr klammertet an
- sie klammerten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehaakt
- jij hebt gehaakt
- hij/zij/het heeft gehaakt
- wij hebben gehaakt
- jullie hebben gehaakt
- zij hebben gehaakt
Perfekt Indikativ
- ich habe angeklammert
- du hast angeklammert
- er/sie/es hat angeklammert
- wir haben angeklammert
- ihr habt angeklammert
- sie haben angeklammert
Voltooid verleden tijd
- ik had gehaakt
- jij had gehaakt
- hij/zij/het had gehaakt
- wij hadden gehaakt
- jullie hadden gehaakt
- zij hadden gehaakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angeklammert
- du hattest angeklammert
- er/sie/es hatte angeklammert
- wir hatten angeklammert
- ihr hattet angeklammert
- sie hatten angeklammert
Toekomende tijd I
- ik zal haken
- jij zult haken
- hij/zij/het zal haken
- wij zullen haken
- jullie zullen haken
- zij zullen haken
Futur I Indikativ
- ich werde anklammern
- du wirst anklammern
- er/sie/es wird anklammern
- wir werden anklammern
- ihr werdet anklammern
- sie werden anklammern
Toekomende tijd II
- ik zal gehaakt hebben
- jij zult gehaakt hebben
- hij/zij/het zal gehaakt hebben
- wij zullen gehaakt hebben
- jullie zullen gehaakt hebben
- zij zullen gehaakt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angeklammert haben
- du wirst angeklammert haben
- er/sie/es wird angeklammert haben
- wir werden angeklammert haben
- ihr werdet angeklammert haben
- sie werden angeklammert haben
Conditionalis I
- ik zou haken
- jij zou haken
- hij/zij/het zou haken
- wij zouden haken
- jullie zouden haken
- zij zouden haken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde anklammern
- du würdest anklammern
- er/sie/es würde anklammern
- wir würden anklammern
- ihr würdet anklammern
- sie würden anklammern
Conditionalis II
- ik zou hebben gehaakt
- jij zou hebben gehaakt
- hij/zij/het zou hebben gehaakt
- wij zouden hebben gehaakt
- jullie zouden hebben gehaakt
- zij zouden hebben gehaakt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angeklammert haben
- du würdest angeklammert haben
- er/sie/es würde angeklammert haben
- wir würden angeklammert haben
- ihr würdet angeklammert haben
- sie würden angeklammert haben
Imperatief
- jij haak
- jullie haakt
Imperativ
- du klamm(e)re an
- ihr klammert an