Vervoeging van helpen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik help
- jij helpt
- hij/zij/het helpt
- wij helpen
- jullie helpen
- zij helpen
Indicativo presente
- yo sirvo
- tú sirves
- él/ella sirve
- nosotros servimos
- vosotros servís
- ellos/ellas sirven
Onvoltooid verleden tijd
- ik hielp
- jij hielp
- hij/zij/het hielp
- wij hielpen
- jullie hielpen
- zij hielpen
Indefinido
- yo serví
- tú serviste
- él/ella sirvió
- nosotros servimos
- vosotros servisteis
- ellos/ellas sirvieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geholpen
- jij hebt geholpen
- hij/zij/het heeft geholpen
- wij hebben geholpen
- jullie hebben geholpen
- zij hebben geholpen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he servido
- tú has servido
- él/ella ha servido
- nosotros hemos servido
- vosotros habéis servido
- ellos/ellas han servido
Voltooid verleden tijd
- ik had geholpen
- jij had geholpen
- hij/zij/het had geholpen
- wij hadden geholpen
- jullie hadden geholpen
- zij hadden geholpen
Pluscuamperfecto
- yo había servido
- tú habías servido
- él/ella había servido
- nosotros habíamos servido
- vosotros habíais servido
- ellos/ellas habían servido
Toekomende tijd I
- ik zal helpen
- jij zult helpen
- hij/zij/het zal helpen
- wij zullen helpen
- jullie zullen helpen
- zij zullen helpen
Futuro I
- yo serviré
- tú servirás
- él/ella servirá
- nosotros serviremos
- vosotros serviréis
- ellos/ellas servirán
Toekomende tijd II
- ik zal geholpen hebben
- jij zult geholpen hebben
- hij/zij/het zal geholpen hebben
- wij zullen geholpen hebben
- jullie zullen geholpen hebben
- zij zullen geholpen hebben
Futuro perfecto
- yo habré servido
- tú habrás servido
- él/ella habrá servido
- nosotros habremos servido
- vosotros habréis servido
- ellos/ellas habrán servido
Conditionalis I
- ik zou helpen
- jij zou helpen
- hij/zij/het zou helpen
- wij zouden helpen
- jullie zouden helpen
- zij zouden helpen
Condicional
- yo serviría
- tú servirías
- él/ella serviría
- nosotros serviríamos
- vosotros serviríais
- ellos/ellas servirían
Conditionalis II
- ik zou hebben geholpen
- jij zou hebben geholpen
- hij/zij/het zou hebben geholpen
- wij zouden hebben geholpen
- jullie zouden hebben geholpen
- zij zouden hebben geholpen
Condicional perfecto
- yo habría servido
- tú habrías servido
- él/ella habría servido
- nosotros habríamos servido
- vosotros habríais servido
- ellos/ellas habrían servido
Imperatief
- jij help
- jullie helpt
Imperativo presente
- tú sirve
- vosotros servid