Vervoeging van improvise
Onbepaalde wijs (infinitief): to improvise
Engels
Nederlands
Present
- I improvise
- you improvise
- he/she/it improvises
- we improvise
- you improvise
- they improvise
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fantaseer
- jij fantaseert
- hij/zij/het fantaseert
- wij fantaseren
- jullie fantaseren
- zij fantaseren
Simple past
- I improvised
- you improvised
- he/she/it improvised
- we improvised
- you improvised
- they improvised
Onvoltooid verleden tijd
- ik fantaseerde
- jij fantaseerde
- hij/zij/het fantaseerde
- wij fantaseerden
- jullie fantaseerden
- zij fantaseerden
Present perfect
- I have improvised
- you have improvised
- he/she/it has improvised
- we have improvised
- you have improvised
- they have improvised
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefantaseerd
- jij hebt gefantaseerd
- hij/zij/het heeft gefantaseerd
- wij hebben gefantaseerd
- jullie hebben gefantaseerd
- zij hebben gefantaseerd
Past perfect
- I had improvised
- you had improvised
- he/she/it had improvised
- we had improvised
- you had improvised
- they had improvised
Voltooid verleden tijd
- ik had gefantaseerd
- jij had gefantaseerd
- hij/zij/het had gefantaseerd
- wij hadden gefantaseerd
- jullie hadden gefantaseerd
- zij hadden gefantaseerd
Future
- I will improvise
- you will improvise
- he/she/it will improvise
- we will improvise
- you will improvise
- they will improvise
Toekomende tijd I
- ik zal fantaseren
- jij zult fantaseren
- hij/zij/het zal fantaseren
- wij zullen fantaseren
- jullie zullen fantaseren
- zij zullen fantaseren
Future perfect
- I will have improvised
- you will have improvised
- he/she/it will have improvised
- we will have improvised
- you will have improvised
- they will have improvised
Toekomende tijd II
- ik zal gefantaseerd hebben
- jij zult gefantaseerd hebben
- hij/zij/het zal gefantaseerd hebben
- wij zullen gefantaseerd hebben
- jullie zullen gefantaseerd hebben
- zij zullen gefantaseerd hebben
Conditional present
- I would improvise
- you would improvise
- he/she/it would improvise
- we would improvise
- you would improvise
- they would improvise
Conditionalis I
- ik zou fantaseren
- jij zou fantaseren
- hij/zij/het zou fantaseren
- wij zouden fantaseren
- jullie zouden fantaseren
- zij zouden fantaseren
Conditional perfect
- I would have improvised
- you would have improvised
- he/she/it would have improvised
- we would have improvised
- you would have improvised
- they would have improvised
Conditionalis II
- ik zou hebben gefantaseerd
- jij zou hebben gefantaseerd
- hij/zij/het zou hebben gefantaseerd
- wij zouden hebben gefantaseerd
- jullie zouden hebben gefantaseerd
- zij zouden hebben gefantaseerd
Imperative
- you improvise
- you improvise
Imperatief
- jij fantaseer
- jullie fantaseert