Vervoeging van incalculeren

Onbepaalde wijs (infinitief): incalculeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik incalculeer
  • jij incalculeert
  • hij/zij/het incalculeert
  • wij incalculeren
  • jullie incalculeren
  • zij incalculeren

Present

  • I mind
  • you mind
  • he/she/it minds
  • we mind
  • you mind
  • they mind

Onvoltooid verleden tijd

  • ik incalculeerde
  • jij incalculeerde
  • hij/zij/het incalculeerde
  • wij incalculeerden
  • jullie incalculeerden
  • zij incalculeerden

Simple past

  • I minded
  • you minded
  • he/she/it minded
  • we minded
  • you minded
  • they minded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geïncalculeerd
  • jij hebt geïncalculeerd
  • hij/zij/het heeft geïncalculeerd
  • wij hebben geïncalculeerd
  • jullie hebben geïncalculeerd
  • zij hebben geïncalculeerd

Present perfect

  • I have minded
  • you have minded
  • he/she/it has minded
  • we have minded
  • you have minded
  • they have minded

Voltooid verleden tijd

  • ik had geïncalculeerd
  • jij had geïncalculeerd
  • hij/zij/het had geïncalculeerd
  • wij hadden geïncalculeerd
  • jullie hadden geïncalculeerd
  • zij hadden geïncalculeerd

Past perfect

  • I had minded
  • you had minded
  • he/she/it had minded
  • we had minded
  • you had minded
  • they had minded

Toekomende tijd I

  • ik zal incalculeren
  • jij zult incalculeren
  • hij/zij/het zal incalculeren
  • wij zullen incalculeren
  • jullie zullen incalculeren
  • zij zullen incalculeren

Future

  • I will mind
  • you will mind
  • he/she/it will mind
  • we will mind
  • you will mind
  • they will mind

Toekomende tijd II

  • ik zal geïncalculeerd hebben
  • jij zult geïncalculeerd hebben
  • hij/zij/het zal geïncalculeerd hebben
  • wij zullen geïncalculeerd hebben
  • jullie zullen geïncalculeerd hebben
  • zij zullen geïncalculeerd hebben

Future perfect

  • I will have minded
  • you will have minded
  • he/she/it will have minded
  • we will have minded
  • you will have minded
  • they will have minded

Conditionalis I

  • ik zou incalculeren
  • jij zou incalculeren
  • hij/zij/het zou incalculeren
  • wij zouden incalculeren
  • jullie zouden incalculeren
  • zij zouden incalculeren

Conditional present

  • I would mind
  • you would mind
  • he/she/it would mind
  • we would mind
  • you would mind
  • they would mind

Conditionalis II

  • ik zou hebben geïncalculeerd
  • jij zou hebben geïncalculeerd
  • hij/zij/het zou hebben geïncalculeerd
  • wij zouden hebben geïncalculeerd
  • jullie zouden hebben geïncalculeerd
  • zij zouden hebben geïncalculeerd

Conditional perfect

  • I would have minded
  • you would have minded
  • he/she/it would have minded
  • we would have minded
  • you would have minded
  • they would have minded

Imperatief

  • jij incalculeer
  • jullie incalculeert

Imperative

  • you mind
  • you mind