Vervoeging van infuse
Onbepaalde wijs (infinitief): to infuse
Engels
Nederlands
Present
- I infuse
- you infuse
- he/she/it infuses
- we infuse
- you infuse
- they infuse
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beziel
- jij bezielt
- hij/zij/het bezielt
- wij bezielen
- jullie bezielen
- zij bezielen
Simple past
- I infused
- you infused
- he/she/it infused
- we infused
- you infused
- they infused
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezielde
- jij bezielde
- hij/zij/het bezielde
- wij bezielden
- jullie bezielden
- zij bezielden
Present perfect
- I have infused
- you have infused
- he/she/it has infused
- we have infused
- you have infused
- they have infused
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezield
- jij hebt bezield
- hij/zij/het heeft bezield
- wij hebben bezield
- jullie hebben bezield
- zij hebben bezield
Past perfect
- I had infused
- you had infused
- he/she/it had infused
- we had infused
- you had infused
- they had infused
Voltooid verleden tijd
- ik had bezield
- jij had bezield
- hij/zij/het had bezield
- wij hadden bezield
- jullie hadden bezield
- zij hadden bezield
Future
- I will infuse
- you will infuse
- he/she/it will infuse
- we will infuse
- you will infuse
- they will infuse
Toekomende tijd I
- ik zal bezielen
- jij zult bezielen
- hij/zij/het zal bezielen
- wij zullen bezielen
- jullie zullen bezielen
- zij zullen bezielen
Future perfect
- I will have infused
- you will have infused
- he/she/it will have infused
- we will have infused
- you will have infused
- they will have infused
Toekomende tijd II
- ik zal bezield hebben
- jij zult bezield hebben
- hij/zij/het zal bezield hebben
- wij zullen bezield hebben
- jullie zullen bezield hebben
- zij zullen bezield hebben
Conditional present
- I would infuse
- you would infuse
- he/she/it would infuse
- we would infuse
- you would infuse
- they would infuse
Conditionalis I
- ik zou bezielen
- jij zou bezielen
- hij/zij/het zou bezielen
- wij zouden bezielen
- jullie zouden bezielen
- zij zouden bezielen
Conditional perfect
- I would have infused
- you would have infused
- he/she/it would have infused
- we would have infused
- you would have infused
- they would have infused
Conditionalis II
- ik zou hebben bezield
- jij zou hebben bezield
- hij/zij/het zou hebben bezield
- wij zouden hebben bezield
- jullie zouden hebben bezield
- zij zouden hebben bezield
Imperative
- you infuse
- you infuse
Imperatief
- jij beziel
- jullie bezielt