Vervoeging van inject

Engels

Nederlands

Present

  • I inject
  • you inject
  • he/she/it injects
  • we inject
  • you inject
  • they inject

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sproei
  • jij sproeit
  • hij/zij/het sproeit
  • wij sproeien
  • jullie sproeien
  • zij sproeien

Simple past

  • I injected
  • you injected
  • he/she/it injected
  • we injected
  • you injected
  • they injected

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sproeide
  • jij sproeide
  • hij/zij/het sproeide
  • wij sproeiden
  • jullie sproeiden
  • zij sproeiden

Present perfect

  • I have injected
  • you have injected
  • he/she/it has injected
  • we have injected
  • you have injected
  • they have injected

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesproeid
  • jij hebt gesproeid
  • hij/zij/het heeft gesproeid
  • wij hebben gesproeid
  • jullie hebben gesproeid
  • zij hebben gesproeid

Past perfect

  • I had injected
  • you had injected
  • he/she/it had injected
  • we had injected
  • you had injected
  • they had injected

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesproeid
  • jij had gesproeid
  • hij/zij/het had gesproeid
  • wij hadden gesproeid
  • jullie hadden gesproeid
  • zij hadden gesproeid

Future

  • I will inject
  • you will inject
  • he/she/it will inject
  • we will inject
  • you will inject
  • they will inject

Toekomende tijd I

  • ik zal sproeien
  • jij zult sproeien
  • hij/zij/het zal sproeien
  • wij zullen sproeien
  • jullie zullen sproeien
  • zij zullen sproeien

Future perfect

  • I will have injected
  • you will have injected
  • he/she/it will have injected
  • we will have injected
  • you will have injected
  • they will have injected

Toekomende tijd II

  • ik zal gesproeid hebben
  • jij zult gesproeid hebben
  • hij/zij/het zal gesproeid hebben
  • wij zullen gesproeid hebben
  • jullie zullen gesproeid hebben
  • zij zullen gesproeid hebben

Conditional present

  • I would inject
  • you would inject
  • he/she/it would inject
  • we would inject
  • you would inject
  • they would inject

Conditionalis I

  • ik zou sproeien
  • jij zou sproeien
  • hij/zij/het zou sproeien
  • wij zouden sproeien
  • jullie zouden sproeien
  • zij zouden sproeien

Conditional perfect

  • I would have injected
  • you would have injected
  • he/she/it would have injected
  • we would have injected
  • you would have injected
  • they would have injected

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesproeid
  • jij zou hebben gesproeid
  • hij/zij/het zou hebben gesproeid
  • wij zouden hebben gesproeid
  • jullie zouden hebben gesproeid
  • zij zouden hebben gesproeid

Imperative

  • you inject
  • you inject

Imperatief

  • jij sproei
  • jullie sproeit

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van inject