Vervoeging van inlossen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik los in
  • jij lost in
  • hij/zij/het lost in
  • wij lossen in
  • jullie lossen in
  • zij lossen in

Present

  • I meet
  • you meet
  • he/she/it meets
  • we meet
  • you meet
  • they meet

Onvoltooid verleden tijd

  • ik loste in
  • jij loste in
  • hij/zij/het loste in
  • wij losten in
  • jullie losten in
  • zij losten in

Simple past

  • I met
  • you met
  • he/she/it met
  • we met
  • you met
  • they met

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingelost
  • jij hebt ingelost
  • hij/zij/het heeft ingelost
  • wij hebben ingelost
  • jullie hebben ingelost
  • zij hebben ingelost

Present perfect

  • I have met
  • you have met
  • he/she/it has met
  • we have met
  • you have met
  • they have met

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingelost
  • jij had ingelost
  • hij/zij/het had ingelost
  • wij hadden ingelost
  • jullie hadden ingelost
  • zij hadden ingelost

Past perfect

  • I had met
  • you had met
  • he/she/it had met
  • we had met
  • you had met
  • they had met

Toekomende tijd I

  • ik zal inlossen
  • jij zult inlossen
  • hij/zij/het zal inlossen
  • wij zullen inlossen
  • jullie zullen inlossen
  • zij zullen inlossen

Future

  • I will meet
  • you will meet
  • he/she/it will meet
  • we will meet
  • you will meet
  • they will meet

Toekomende tijd II

  • ik zal ingelost hebben
  • jij zult ingelost hebben
  • hij/zij/het zal ingelost hebben
  • wij zullen ingelost hebben
  • jullie zullen ingelost hebben
  • zij zullen ingelost hebben

Future perfect

  • I will have met
  • you will have met
  • he/she/it will have met
  • we will have met
  • you will have met
  • they will have met

Conditionalis I

  • ik zou inlossen
  • jij zou inlossen
  • hij/zij/het zou inlossen
  • wij zouden inlossen
  • jullie zouden inlossen
  • zij zouden inlossen

Conditional present

  • I would meet
  • you would meet
  • he/she/it would meet
  • we would meet
  • you would meet
  • they would meet

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingelost
  • jij zou hebben ingelost
  • hij/zij/het zou hebben ingelost
  • wij zouden hebben ingelost
  • jullie zouden hebben ingelost
  • zij zouden hebben ingelost

Conditional perfect

  • I would have met
  • you would have met
  • he/she/it would have met
  • we would have met
  • you would have met
  • they would have met

Imperatief

  • jij los in
  • jullie lost in

Imperative

  • you meet
  • you meet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inlossen