Vervoeging van inmaken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak in
  • jij maakt in
  • hij/zij/het maakt in
  • wij maken in
  • jullie maken in
  • zij maken in

Present

  • I corn
  • you corn
  • he/she/it corns
  • we corn
  • you corn
  • they corn

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte in
  • jij maakte in
  • hij/zij/het maakte in
  • wij maakten in
  • jullie maakten in
  • zij maakten in

Simple past

  • I corned
  • you corned
  • he/she/it corned
  • we corned
  • you corned
  • they corned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingemaakt
  • jij hebt ingemaakt
  • hij/zij/het heeft ingemaakt
  • wij hebben ingemaakt
  • jullie hebben ingemaakt
  • zij hebben ingemaakt

Present perfect

  • I have corned
  • you have corned
  • he/she/it has corned
  • we have corned
  • you have corned
  • they have corned

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingemaakt
  • jij had ingemaakt
  • hij/zij/het had ingemaakt
  • wij hadden ingemaakt
  • jullie hadden ingemaakt
  • zij hadden ingemaakt

Past perfect

  • I had corned
  • you had corned
  • he/she/it had corned
  • we had corned
  • you had corned
  • they had corned

Toekomende tijd I

  • ik zal inmaken
  • jij zult inmaken
  • hij/zij/het zal inmaken
  • wij zullen inmaken
  • jullie zullen inmaken
  • zij zullen inmaken

Future

  • I will corn
  • you will corn
  • he/she/it will corn
  • we will corn
  • you will corn
  • they will corn

Toekomende tijd II

  • ik zal ingemaakt hebben
  • jij zult ingemaakt hebben
  • hij/zij/het zal ingemaakt hebben
  • wij zullen ingemaakt hebben
  • jullie zullen ingemaakt hebben
  • zij zullen ingemaakt hebben

Future perfect

  • I will have corned
  • you will have corned
  • he/she/it will have corned
  • we will have corned
  • you will have corned
  • they will have corned

Conditionalis I

  • ik zou inmaken
  • jij zou inmaken
  • hij/zij/het zou inmaken
  • wij zouden inmaken
  • jullie zouden inmaken
  • zij zouden inmaken

Conditional present

  • I would corn
  • you would corn
  • he/she/it would corn
  • we would corn
  • you would corn
  • they would corn

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingemaakt
  • jij zou hebben ingemaakt
  • hij/zij/het zou hebben ingemaakt
  • wij zouden hebben ingemaakt
  • jullie zouden hebben ingemaakt
  • zij zouden hebben ingemaakt

Conditional perfect

  • I would have corned
  • you would have corned
  • he/she/it would have corned
  • we would have corned
  • you would have corned
  • they would have corned

Imperatief

  • jij maak in
  • jullie maakt in

Imperative

  • you corn
  • you corn

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van inmaken