Vervoeging van inrekenen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reken in
  • jij rekent in
  • hij/zij/het rekent in
  • wij rekenen in
  • jullie rekenen in
  • zij rekenen in

Present

  • I detain
  • you detain
  • he/she/it detains
  • we detain
  • you detain
  • they detain

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rekende in
  • jij rekende in
  • hij/zij/het rekende in
  • wij rekenden in
  • jullie rekenden in
  • zij rekenden in

Simple past

  • I detained
  • you detained
  • he/she/it detained
  • we detained
  • you detained
  • they detained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingerekend
  • jij hebt ingerekend
  • hij/zij/het heeft ingerekend
  • wij hebben ingerekend
  • jullie hebben ingerekend
  • zij hebben ingerekend

Present perfect

  • I have detained
  • you have detained
  • he/she/it has detained
  • we have detained
  • you have detained
  • they have detained

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingerekend
  • jij had ingerekend
  • hij/zij/het had ingerekend
  • wij hadden ingerekend
  • jullie hadden ingerekend
  • zij hadden ingerekend

Past perfect

  • I had detained
  • you had detained
  • he/she/it had detained
  • we had detained
  • you had detained
  • they had detained

Toekomende tijd I

  • ik zal inrekenen
  • jij zult inrekenen
  • hij/zij/het zal inrekenen
  • wij zullen inrekenen
  • jullie zullen inrekenen
  • zij zullen inrekenen

Future

  • I will detain
  • you will detain
  • he/she/it will detain
  • we will detain
  • you will detain
  • they will detain

Toekomende tijd II

  • ik zal ingerekend hebben
  • jij zult ingerekend hebben
  • hij/zij/het zal ingerekend hebben
  • wij zullen ingerekend hebben
  • jullie zullen ingerekend hebben
  • zij zullen ingerekend hebben

Future perfect

  • I will have detained
  • you will have detained
  • he/she/it will have detained
  • we will have detained
  • you will have detained
  • they will have detained

Conditionalis I

  • ik zou inrekenen
  • jij zou inrekenen
  • hij/zij/het zou inrekenen
  • wij zouden inrekenen
  • jullie zouden inrekenen
  • zij zouden inrekenen

Conditional present

  • I would detain
  • you would detain
  • he/she/it would detain
  • we would detain
  • you would detain
  • they would detain

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingerekend
  • jij zou hebben ingerekend
  • hij/zij/het zou hebben ingerekend
  • wij zouden hebben ingerekend
  • jullie zouden hebben ingerekend
  • zij zouden hebben ingerekend

Conditional perfect

  • I would have detained
  • you would have detained
  • he/she/it would have detained
  • we would have detained
  • you would have detained
  • they would have detained

Imperatief

  • jij reken in
  • jullie rekent in

Imperative

  • you detain
  • you detain

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inrekenen