Vervoeging van intomen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik toom in
  • jij toomt in
  • hij/zij/het toomt in
  • wij tomen in
  • jullie tomen in
  • zij tomen in

Present

  • I check
  • you check
  • he/she/it checks
  • we check
  • you check
  • they check

Onvoltooid verleden tijd

  • ik toomde in
  • jij toomde in
  • hij/zij/het toomde in
  • wij toomden in
  • jullie toomden in
  • zij toomden in

Simple past

  • I checked
  • you checked
  • he/she/it checked
  • we checked
  • you checked
  • they checked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingetoomd
  • jij hebt ingetoomd
  • hij/zij/het heeft ingetoomd
  • wij hebben ingetoomd
  • jullie hebben ingetoomd
  • zij hebben ingetoomd

Present perfect

  • I have checked
  • you have checked
  • he/she/it has checked
  • we have checked
  • you have checked
  • they have checked

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingetoomd
  • jij had ingetoomd
  • hij/zij/het had ingetoomd
  • wij hadden ingetoomd
  • jullie hadden ingetoomd
  • zij hadden ingetoomd

Past perfect

  • I had checked
  • you had checked
  • he/she/it had checked
  • we had checked
  • you had checked
  • they had checked

Toekomende tijd I

  • ik zal intomen
  • jij zult intomen
  • hij/zij/het zal intomen
  • wij zullen intomen
  • jullie zullen intomen
  • zij zullen intomen

Future

  • I will check
  • you will check
  • he/she/it will check
  • we will check
  • you will check
  • they will check

Toekomende tijd II

  • ik zal ingetoomd hebben
  • jij zult ingetoomd hebben
  • hij/zij/het zal ingetoomd hebben
  • wij zullen ingetoomd hebben
  • jullie zullen ingetoomd hebben
  • zij zullen ingetoomd hebben

Future perfect

  • I will have checked
  • you will have checked
  • he/she/it will have checked
  • we will have checked
  • you will have checked
  • they will have checked

Conditionalis I

  • ik zou intomen
  • jij zou intomen
  • hij/zij/het zou intomen
  • wij zouden intomen
  • jullie zouden intomen
  • zij zouden intomen

Conditional present

  • I would check
  • you would check
  • he/she/it would check
  • we would check
  • you would check
  • they would check

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingetoomd
  • jij zou hebben ingetoomd
  • hij/zij/het zou hebben ingetoomd
  • wij zouden hebben ingetoomd
  • jullie zouden hebben ingetoomd
  • zij zouden hebben ingetoomd

Conditional perfect

  • I would have checked
  • you would have checked
  • he/she/it would have checked
  • we would have checked
  • you would have checked
  • they would have checked

Imperatief

  • jij toom in
  • jullie toomt in

Imperative

  • you check
  • you check