Vervoeging van jab

Engels

Nederlands

Present

  • I jab
  • you jab
  • he/she/it jabs
  • we jab
  • you jab
  • they jab

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik priem
  • jij priemt
  • hij/zij/het priemt
  • wij priemen
  • jullie priemen
  • zij priemen

Simple past

  • I jabbed
  • you jabbed
  • he/she/it jabbed
  • we jabbed
  • you jabbed
  • they jabbed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik priemde
  • jij priemde
  • hij/zij/het priemde
  • wij priemden
  • jullie priemden
  • zij priemden

Present perfect

  • I have jabbed
  • you have jabbed
  • he/she/it has jabbed
  • we have jabbed
  • you have jabbed
  • they have jabbed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepriemd
  • jij hebt gepriemd
  • hij/zij/het heeft gepriemd
  • wij hebben gepriemd
  • jullie hebben gepriemd
  • zij hebben gepriemd

Past perfect

  • I had jabbed
  • you had jabbed
  • he/she/it had jabbed
  • we had jabbed
  • you had jabbed
  • they had jabbed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepriemd
  • jij had gepriemd
  • hij/zij/het had gepriemd
  • wij hadden gepriemd
  • jullie hadden gepriemd
  • zij hadden gepriemd

Future

  • I will jab
  • you will jab
  • he/she/it will jab
  • we will jab
  • you will jab
  • they will jab

Toekomende tijd I

  • ik zal priemen
  • jij zult priemen
  • hij/zij/het zal priemen
  • wij zullen priemen
  • jullie zullen priemen
  • zij zullen priemen

Future perfect

  • I will have jabbed
  • you will have jabbed
  • he/she/it will have jabbed
  • we will have jabbed
  • you will have jabbed
  • they will have jabbed

Toekomende tijd II

  • ik zal gepriemd hebben
  • jij zult gepriemd hebben
  • hij/zij/het zal gepriemd hebben
  • wij zullen gepriemd hebben
  • jullie zullen gepriemd hebben
  • zij zullen gepriemd hebben

Conditional present

  • I would jab
  • you would jab
  • he/she/it would jab
  • we would jab
  • you would jab
  • they would jab

Conditionalis I

  • ik zou priemen
  • jij zou priemen
  • hij/zij/het zou priemen
  • wij zouden priemen
  • jullie zouden priemen
  • zij zouden priemen

Conditional perfect

  • I would have jabbed
  • you would have jabbed
  • he/she/it would have jabbed
  • we would have jabbed
  • you would have jabbed
  • they would have jabbed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepriemd
  • jij zou hebben gepriemd
  • hij/zij/het zou hebben gepriemd
  • wij zouden hebben gepriemd
  • jullie zouden hebben gepriemd
  • zij zouden hebben gepriemd

Imperative

  • you jab
  • you jab

Imperatief

  • jij priem
  • jullie priemt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van jab