Vervoeging van kaatsen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kaats
  • jij kaatst
  • hij/zij/het kaatst
  • wij kaatsen
  • jullie kaatsen
  • zij kaatsen

Present

  • I bounce
  • you bounce
  • he/she/it bounces
  • we bounce
  • you bounce
  • they bounce

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kaatste
  • jij kaatste
  • hij/zij/het kaatste
  • wij kaatsten
  • jullie kaatsten
  • zij kaatsten

Simple past

  • I bounced
  • you bounced
  • he/she/it bounced
  • we bounced
  • you bounced
  • they bounced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekaatst
  • jij hebt gekaatst
  • hij/zij/het heeft gekaatst
  • wij hebben gekaatst
  • jullie hebben gekaatst
  • zij hebben gekaatst

Present perfect

  • I have bounced
  • you have bounced
  • he/she/it has bounced
  • we have bounced
  • you have bounced
  • they have bounced

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekaatst
  • jij had gekaatst
  • hij/zij/het had gekaatst
  • wij hadden gekaatst
  • jullie hadden gekaatst
  • zij hadden gekaatst

Past perfect

  • I had bounced
  • you had bounced
  • he/she/it had bounced
  • we had bounced
  • you had bounced
  • they had bounced

Toekomende tijd I

  • ik zal kaatsen
  • jij zult kaatsen
  • hij/zij/het zal kaatsen
  • wij zullen kaatsen
  • jullie zullen kaatsen
  • zij zullen kaatsen

Future

  • I will bounce
  • you will bounce
  • he/she/it will bounce
  • we will bounce
  • you will bounce
  • they will bounce

Toekomende tijd II

  • ik zal gekaatst hebben
  • jij zult gekaatst hebben
  • hij/zij/het zal gekaatst hebben
  • wij zullen gekaatst hebben
  • jullie zullen gekaatst hebben
  • zij zullen gekaatst hebben

Future perfect

  • I will have bounced
  • you will have bounced
  • he/she/it will have bounced
  • we will have bounced
  • you will have bounced
  • they will have bounced

Conditionalis I

  • ik zou kaatsen
  • jij zou kaatsen
  • hij/zij/het zou kaatsen
  • wij zouden kaatsen
  • jullie zouden kaatsen
  • zij zouden kaatsen

Conditional present

  • I would bounce
  • you would bounce
  • he/she/it would bounce
  • we would bounce
  • you would bounce
  • they would bounce

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekaatst
  • jij zou hebben gekaatst
  • hij/zij/het zou hebben gekaatst
  • wij zouden hebben gekaatst
  • jullie zouden hebben gekaatst
  • zij zouden hebben gekaatst

Conditional perfect

  • I would have bounced
  • you would have bounced
  • he/she/it would have bounced
  • we would have bounced
  • you would have bounced
  • they would have bounced

Imperatief

  • jij kaats
  • jullie kaatst

Imperative

  • you bounce
  • you bounce

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van kaatsen