Vervoeging van kadastreren

Onbepaalde wijs (infinitief): kadastreren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kadastreer
  • jij kadastreert
  • hij/zij/het kadastreert
  • wij kadastreren
  • jullie kadastreren
  • zij kadastreren

Present

  • I survey
  • you survey
  • he/she/it surveys
  • we survey
  • you survey
  • they survey

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kadastreerde
  • jij kadastreerde
  • hij/zij/het kadastreerde
  • wij kadastreerden
  • jullie kadastreerden
  • zij kadastreerden

Simple past

  • I surveyed
  • you surveyed
  • he/she/it surveyed
  • we surveyed
  • you surveyed
  • they surveyed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekadastreerd
  • jij hebt gekadastreerd
  • hij/zij/het heeft gekadastreerd
  • wij hebben gekadastreerd
  • jullie hebben gekadastreerd
  • zij hebben gekadastreerd

Present perfect

  • I have surveyed
  • you have surveyed
  • he/she/it has surveyed
  • we have surveyed
  • you have surveyed
  • they have surveyed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekadastreerd
  • jij had gekadastreerd
  • hij/zij/het had gekadastreerd
  • wij hadden gekadastreerd
  • jullie hadden gekadastreerd
  • zij hadden gekadastreerd

Past perfect

  • I had surveyed
  • you had surveyed
  • he/she/it had surveyed
  • we had surveyed
  • you had surveyed
  • they had surveyed

Toekomende tijd I

  • ik zal kadastreren
  • jij zult kadastreren
  • hij/zij/het zal kadastreren
  • wij zullen kadastreren
  • jullie zullen kadastreren
  • zij zullen kadastreren

Future

  • I will survey
  • you will survey
  • he/she/it will survey
  • we will survey
  • you will survey
  • they will survey

Toekomende tijd II

  • ik zal gekadastreerd hebben
  • jij zult gekadastreerd hebben
  • hij/zij/het zal gekadastreerd hebben
  • wij zullen gekadastreerd hebben
  • jullie zullen gekadastreerd hebben
  • zij zullen gekadastreerd hebben

Future perfect

  • I will have surveyed
  • you will have surveyed
  • he/she/it will have surveyed
  • we will have surveyed
  • you will have surveyed
  • they will have surveyed

Conditionalis I

  • ik zou kadastreren
  • jij zou kadastreren
  • hij/zij/het zou kadastreren
  • wij zouden kadastreren
  • jullie zouden kadastreren
  • zij zouden kadastreren

Conditional present

  • I would survey
  • you would survey
  • he/she/it would survey
  • we would survey
  • you would survey
  • they would survey

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekadastreerd
  • jij zou hebben gekadastreerd
  • hij/zij/het zou hebben gekadastreerd
  • wij zouden hebben gekadastreerd
  • jullie zouden hebben gekadastreerd
  • zij zouden hebben gekadastreerd

Conditional perfect

  • I would have surveyed
  • you would have surveyed
  • he/she/it would have surveyed
  • we would have surveyed
  • you would have surveyed
  • they would have surveyed

Imperatief

  • jij kadastreer
  • jullie kadastreert

Imperative

  • you survey
  • you survey