Vervoeging van kauwen

Vertaling: masticare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kauw
  • jij kauwt
  • hij/zij/het kauwt
  • wij kauwen
  • jullie kauwen
  • zij kauwen

Presente

  • io mastico
  • tu mastichi
  • lui/lei/Lei mastica
  • noi mastichiamo
  • voi/Voi masticate
  • loro/Loro masticano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kauwde
  • jij kauwde
  • hij/zij/het kauwde
  • wij kauwden
  • jullie kauwden
  • zij kauwden

Imperfetto

  • io masticavo
  • tu masticavi
  • lui/lei/Lei masticava
  • noi masticavamo
  • voi/Voi masticavate
  • loro/Loro masticavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekauwd
  • jij hebt gekauwd
  • hij/zij/het heeft gekauwd
  • wij hebben gekauwd
  • jullie hebben gekauwd
  • zij hebben gekauwd

Passato prossimo

  • io ho masticato
  • tu hai masticato
  • lui/lei/Lei ha masticato
  • noi abbiamo masticato
  • voi/Voi avete masticato
  • loro/Loro hanno masticato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekauwd
  • jij had gekauwd
  • hij/zij/het had gekauwd
  • wij hadden gekauwd
  • jullie hadden gekauwd
  • zij hadden gekauwd

Trapassato prossimo

  • io avevo masticato
  • tu avevi masticato
  • lui/lei/Lei aveva masticato
  • noi avevamo masticato
  • voi/Voi avevate masticato
  • loro/Loro avevano masticato

Toekomende tijd I

  • ik zal kauwen
  • jij zult kauwen
  • hij/zij/het zal kauwen
  • wij zullen kauwen
  • jullie zullen kauwen
  • zij zullen kauwen

Futuro semplice

  • io masticherò
  • tu masticherai
  • lui/lei/Lei masticherà
  • noi masticheremo
  • voi/Voi masticherete
  • loro/Loro masticheranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gekauwd hebben
  • jij zult gekauwd hebben
  • hij/zij/het zal gekauwd hebben
  • wij zullen gekauwd hebben
  • jullie zullen gekauwd hebben
  • zij zullen gekauwd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò masticato
  • tu avrai masticato
  • lui/lei/Lei avrà masticato
  • noi avremo masticato
  • voi/Voi avrete masticato
  • loro/Loro avranno masticato

Conditionalis I

  • ik zou kauwen
  • jij zou kauwen
  • hij/zij/het zou kauwen
  • wij zouden kauwen
  • jullie zouden kauwen
  • zij zouden kauwen

Condizionale presente

  • io masticherei
  • tu masticheresti
  • lui/lei/Lei masticherebbe
  • noi masticheremmo
  • voi/Voi mastichereste
  • loro/Loro masticherebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekauwd
  • jij zou hebben gekauwd
  • hij/zij/het zou hebben gekauwd
  • wij zouden hebben gekauwd
  • jullie zouden hebben gekauwd
  • zij zouden hebben gekauwd

Condizionale passato

  • io avrei masticato
  • tu avresti masticato
  • lui/lei/Lei avrebbe masticato
  • noi avremmo masticato
  • voi/Voi avreste masticato
  • loro/Loro avrebbero masticato

Imperatief

  • jij kauw
  • jullie kauwt

Imperativo

  • tu mastica
  • voi/Voi masticate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kauwen