Vervoeging van keren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keer
- jij keert
- hij/zij/het keert
- wij keren
- jullie keren
- zij keren
Präsens Indikativ
- ich halte auf
- du hältst auf
- er/sie/es hält auf
- wir halten auf
- ihr haltet auf
- sie halten auf
Onvoltooid verleden tijd
- ik keerde
- jij keerde
- hij/zij/het keerde
- wij keerden
- jullie keerden
- zij keerden
Präteritum Indikativ
- ich hielt auf
- du hieltest auf
- er/sie/es hielt auf
- wir hielten auf
- ihr hieltet auf
- sie hielten auf
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekeerd
- jij hebt gekeerd
- hij/zij/het heeft gekeerd
- wij hebben gekeerd
- jullie hebben gekeerd
- zij hebben gekeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe aufgehalten
- du hast aufgehalten
- er/sie/es hat aufgehalten
- wir haben aufgehalten
- ihr habt aufgehalten
- sie haben aufgehalten
Voltooid verleden tijd
- ik had gekeerd
- jij had gekeerd
- hij/zij/het had gekeerd
- wij hadden gekeerd
- jullie hadden gekeerd
- zij hadden gekeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte aufgehalten
- du hattest aufgehalten
- er/sie/es hatte aufgehalten
- wir hatten aufgehalten
- ihr hattet aufgehalten
- sie hatten aufgehalten
Toekomende tijd I
- ik zal keren
- jij zult keren
- hij/zij/het zal keren
- wij zullen keren
- jullie zullen keren
- zij zullen keren
Futur I Indikativ
- ich werde aufhalten
- du wirst aufhalten
- er/sie/es wird aufhalten
- wir werden aufhalten
- ihr werdet aufhalten
- sie werden aufhalten
Toekomende tijd II
- ik zal gekeerd hebben
- jij zult gekeerd hebben
- hij/zij/het zal gekeerd hebben
- wij zullen gekeerd hebben
- jullie zullen gekeerd hebben
- zij zullen gekeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde aufgehalten haben
- du wirst aufgehalten haben
- er/sie/es wird aufgehalten haben
- wir werden aufgehalten haben
- ihr werdet aufgehalten haben
- sie werden aufgehalten haben
Conditionalis I
- ik zou keren
- jij zou keren
- hij/zij/het zou keren
- wij zouden keren
- jullie zouden keren
- zij zouden keren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde aufhalten
- du würdest aufhalten
- er/sie/es würde aufhalten
- wir würden aufhalten
- ihr würdet aufhalten
- sie würden aufhalten
Conditionalis II
- ik zou hebben gekeerd
- jij zou hebben gekeerd
- hij/zij/het zou hebben gekeerd
- wij zouden hebben gekeerd
- jullie zouden hebben gekeerd
- zij zouden hebben gekeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde aufgehalten haben
- du würdest aufgehalten haben
- er/sie/es würde aufgehalten haben
- wir würden aufgehalten haben
- ihr würdet aufgehalten haben
- sie würden aufgehalten haben
Imperatief
- jij keer
- jullie keert
Imperativ
- du halt(e) auf
- ihr haltet auf