Vervoeging van klappen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klap
- jij klapt
- hij/zij/het klapt
- wij klappen
- jullie klappen
- zij klappen
Presente
- io busso
- tu bussi
- lui/lei/Lei bussa
- noi bussiamo
- voi/Voi bussate
- loro/Loro bussano
Onvoltooid verleden tijd
- ik klapte
- jij klapte
- hij/zij/het klapte
- wij klapten
- jullie klapten
- zij klapten
Imperfetto
- io bussavo
- tu bussavi
- lui/lei/Lei bussava
- noi bussavamo
- voi/Voi bussavate
- loro/Loro bussavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklapt
- jij hebt geklapt
- hij/zij/het heeft geklapt
- wij hebben geklapt
- jullie hebben geklapt
- zij hebben geklapt
Passato prossimo
- io ho bussato
- tu hai bussato
- lui/lei/Lei ha bussato
- noi abbiamo bussato
- voi/Voi avete bussato
- loro/Loro hanno bussato
Voltooid verleden tijd
- ik had geklapt
- jij had geklapt
- hij/zij/het had geklapt
- wij hadden geklapt
- jullie hadden geklapt
- zij hadden geklapt
Trapassato prossimo
- io avevo bussato
- tu avevi bussato
- lui/lei/Lei aveva bussato
- noi avevamo bussato
- voi/Voi avevate bussato
- loro/Loro avevano bussato
Toekomende tijd I
- ik zal klappen
- jij zult klappen
- hij/zij/het zal klappen
- wij zullen klappen
- jullie zullen klappen
- zij zullen klappen
Futuro semplice
- io busserò
- tu busserai
- lui/lei/Lei busserà
- noi busseremo
- voi/Voi busserete
- loro/Loro busseranno
Toekomende tijd II
- ik zal geklapt hebben
- jij zult geklapt hebben
- hij/zij/het zal geklapt hebben
- wij zullen geklapt hebben
- jullie zullen geklapt hebben
- zij zullen geklapt hebben
Futuro anteriore
- io avrò bussato
- tu avrai bussato
- lui/lei/Lei avrà bussato
- noi avremo bussato
- voi/Voi avrete bussato
- loro/Loro avranno bussato
Conditionalis I
- ik zou klappen
- jij zou klappen
- hij/zij/het zou klappen
- wij zouden klappen
- jullie zouden klappen
- zij zouden klappen
Condizionale presente
- io busserei
- tu busseresti
- lui/lei/Lei busserebbe
- noi busseremmo
- voi/Voi bussereste
- loro/Loro busserebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geklapt
- jij zou hebben geklapt
- hij/zij/het zou hebben geklapt
- wij zouden hebben geklapt
- jullie zouden hebben geklapt
- zij zouden hebben geklapt
Condizionale passato
- io avrei bussato
- tu avresti bussato
- lui/lei/Lei avrebbe bussato
- noi avremmo bussato
- voi/Voi avreste bussato
- loro/Loro avrebbero bussato
Imperatief
- jij klap
- jullie klapt
Imperativo
- tu bussa
- voi/Voi bussate